zaterdag 22 februari 2025

Elke gelijkenis berust

Ze spreekt uit haar vuilbek. Ze is slinks, ze smoezelt,
ze konkelfoest achter haar ellenbogen, ze bakst achter.
Ze mest een steek in je rug, ze kronkelt als een serpent,
ze slist met gespleten tong, ze liegt, ze neemt een loopje
met het fatsoen: ze schijt erop. Ze manipuleert de waarheid,
ze tuft haar ego in ieders gezicht, ze schrijft schijt. Ze krijst haar
uitroeptekens in iedere zin. Ze schilfert, schurft,
de korsten stollen (ze ziet er niet uit) ze krabt zich kapot,
daar helpt geen eeuwig zalvend smeren aan.
Haar gezicht, hals en armen zijn een palet van paars,
purper, rood en necrosezwart. Je wendt je ogen af.
Het jeukende pantser, de krabbende nagels, de striemen
de bebloede vegen, de vlekken, de korsten, de bulten,
de schilfers, de zweren, de kloven – de walging. Snerpend
komt de drek over haar dunne, bloedeloze, bleke lippen.
Blaarvocht mengt zich met pus, je zou afstand bewaren
haar niet aanraken, je ruikt de lucht, de haat: ze blaft.
Ze blaft blinde haat en jaloezie uit haar schimmelkop,
haar rotte pokkenkop, je wilt afstand, de boel ontsmetten,
een raam open tegen het valse ziekmakende gif – nu.
Verbrand het lijk, dicht af het graf, ontsmet het gebied.
Ratten lusten de haatheks niet, wenden zich af.
Verrotting, ontbind haar, wormen, maden, kom,
walg niet, tast toe, haast je, want de hel die wacht niet.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten