dinsdag 8 oktober 2013

Ballade van mijn vriendin die me belt dat ze later komt want...

Dag, met mij, ik kom wat later, ik heb de trein gemist.
Ja suf, ik zag 'm wegrijden toen ik het perron opliep.
En nu sta ik op een leeg station.
Ik kom la... wacht, ze roepen wat om
Wat? Oote... ja... vert...... sei.... vo...di...bla...en.
Lief, ik versta je slecht,
je kunt wel  vast gaan koken, ik sta hier nog wel even.
Alles staat hier vast, die trein is er nog niet.
Ze roepen weer wat om
Op p... dr... za... oote... boe...
Regent het bij jou ook zo?
Het striemt hier op de overkapping.
Nee, ik heb mijn boek en een krantje,
en m'n werk bij me natuurlijk.
Wacht, ik heb hier geen bereik (........)
En er is nog iets wat ik je zeggen  wil...
.......ik...zie..je... zo...
Liefje, ik hoor je niet meer, je bent weg.

Klaagzang van mijn neef die vertelt over zijn nieuwe buurt

Denk ik aan winteravonden op de Brink in Deventer,
dan ruik ik weer de koffiegeur van Ten Have,
die dan uit alle hoeken en stegen scheen te komen.
Maar hier ruik ik slechts de huismerkshag van de buurvrouw. 

Denk ik aan het Donkere Spaarne in Haarlem,
dan ruik ik weer de geur van Droste Cacao,
Maar hier ruik ik slechts het walmende vet
en de aangebrande pannen van de buurvrouw. 

Denk ik aan de Zijl in Leiderdorp,
dan ruik ik weer het teer van de scheepswerf
de verbrande houtkrullen en de touwfabriek.
Maar hier ruik ik de ongewassen luchtjes van de buurvrouw. 

Denk ik aan mijn hardlooprondje langs de Dijkhof- en Rijksstraatweg,
dan ruik ik door de sparren heen, weer de nasi- en bamilucht
van restaurant Nieuw Peking. Maar uit de keuken
van de buurvrouw walmt die eeuwig bedompte huisjeslucht.

dinsdag 1 oktober 2013

Een proza fietsgedichtje

voor Martin W.

Verleden week was ik aan het hardlopen over de dijk langs de IJssel, het laatste stuk, bijna weer thuis. Aan de overkant van de straat zie ik een figuur op een fiets naderen. Het silhouet, het postuur, herken ik: lang, mager, hoed. We kennen mekaar. We naderen elkaar. Maar de tegemoetkomer vervoert aan zijn rechterhand nog een andere fiets, die heeft hij vast bij het stuur. Zeker op weg naar de fietsenmaker. Ik zie de beperkingen die het brengen van een tegengroet voor hem met zich meebrengt, dus ik hou het bij een opgestoken hand. Maar dan. Hij laat het stuur van zijn fiets los, steekt zijn arm op en zwaait terug! Op dat moment reden er dus twee fietsen onbestuurd langs de IJssel.

 

Vorst en Volk ll

Ik heers snoeihard, ik heers alleen
Ik hef tol, ik eis, ik tref sancties,
ik sla erop, ik sta erop,
ik duld geen tegenspraak.
Ik luister niet, en zeker niet naar argumenten.
Ik ben een vorst in het diepst van mijn gedachten. 

Ik veeg van tafel, mijn wil is wet.
Ik ga naar het volgende punt.
En wie er voor mijn voeten loopt,
die krijgt een schop.
Ik ben een vorst in het diepst van mijn gedachten. 

Ik heers overdag, ik heers 's nachts,
ik heers keihard, lach of ik schiet,
lach of ik - wacht, ik schiet.
Ik ben een vorst in het diepst van mijn gedachten.