woensdag 27 september 2023

Waarom ik het gedicht ‘Personeelstekort’, van Babs Gons, geen goed gedicht vind

Personeelstekort  (door Babs Gons, Dichter des Vaderlands)

we komen tekort
verliezen een stad
vragen ons af hoe we thuiskomen
hoe nader tot onze geliefden te komen
een college, een ingreep

minder treinen minder trams
op het traject richting OLVG
een verbod op verlof
een nacht zonder eerste hulp

ook op mijn post
een personeelstekort
in mijn linkerborst
ergens in het laatste jaar
is schaarste schade geworden

de OK-medewerker deelt orders uit
aan niemand die het hoort
de verpleegkundige verontschuldigt zich
ik heb geen mensen

ook hier in de taal
kom ik handen tekort
en komen de woorden
wellicht te laat
voorrijden

de tijd staakt hier zo af en toe
moedigt aan om met minder
meer te doen

we zullen mislopen, stranden
dan weer vertragen

en hopen dat we in ieder geval
op tijd zijn om onszelf
te begroeten bij thuiskomst

*  *  *

Dat was wel even schrikken: de scheidende Dichter des Vaderlands, Lieke Marsman, had kanker, was geopereerd, ging verder zonder rechterschouder en zonder rechterarm, keihard, pijnlijk en tragisch – maar monter. En nu is er een nieuw Dichter des Vaderlands, Babs Gons, en zij werd ook geconfronteerd met kanker, in haar borst. Ze is inmiddels behandeld, geopereerd, en ik wens haar alle goeds en veel gezondheid, maar ik heb ook wat kritiek op haar eerste gedicht – waarin kanker ook een rol speelt.

Bij Babs Gons was een tumor geconstateerd in haar linker borst, zoals ze ook in haar eerste gedicht beschrijft. En dus belandde ze in het zorgtraject, dat tegenwoordig met elastiekjes en houtje-touwtje aan mekaar vastgeknoopt lijkt te zijn: slecht betaald, wegbezuinigd, gecommercialiseerd. En ze besloot deze twee zaken samen te brengen in een gedicht. Maar, de gedachte is mooi en ook in te voelen, maar het resultaat is dat niet.

Het eerste gedicht van onze nieuwe Dichter des Vaderlands, stond paginagroot in de NRC verleden week. Dus ik las het, en ik schrok van haar relaas. Kanker, ook ik ken het van dichtbij. Maar in het gedicht stoorden mij een paar dingen.

De eerste strofe is er, qua gedicht dan, niets aan de hand. Qua maatschappij en qua tijdsgewricht is er wel degelijk wat loos: hoe kom je waar je wezen moet, op je werk, thuis, als het openbaar vervoer tot het minimum is teruggebracht en je, want je hebt geen auto, juist daarop aangewezen bent.

In strofe twee wordt de dramatiek nog wat aangezet: verbod op verlof, geen Eerste Hulp in de nacht. Maar dan komt er iets dat me stoort: ‘minder trams op traject OLVG.’  Olv - wat? Ah, Babs Gons verwijst hier naar een ziekenhuis in Amsterdam: Onze Lieve Vrouwe Gasthuis. Dat moet je ook maar even weten als inwoner van Stadskanaal. Dat je ervan uitgaat dat alle andere Nederlanders wel zullen weten wat die afkorting betekent. Babs Gons, ‘Dichter des Randstads’.

(Dat zie je trouwens vaker met berichten uit Amsterdam in de landelijke media. Dan wordt er gesproken over een tentoonstelling in het Rijksmuseum, maar dan wordt er niet dat gebouw aan de Lasondersingel in Enschede bedoeld).

Gaan we naar vers drie. Babs Gons schrijft daar: ook op mijn post / een personeelstekort / in mijn linkerborst.

En daar wrikt de metafoor. Babs Gons probeert een link te leggen tussen het personeelstekort in de zorg en de kanker in haar borst.  Maar daar loopt het mank. De tumor werd niet veroorzaakt door een personeelstekort, te weinig witte bloedcellen, of rode bloedcellen. Er waren cellen aan het muiten geslagen, voor zich zelf begonnen, ziek geworden. Maar niet omdat er ‘soldaten’ of andere hulptroepen die te hulp konden schieten, te weinig waren. Kanker is pech. Kanker is een lot.

En er was nog één dingetje waar ik over viel tijdens het lezen van dit gedicht, in vers vier. Daar staat: de OK-medewerker deelt orders uit. Orders. Dat klinkt haast militaristisch: orders uitdelen, bevelen. Maar zo gaat het niet in een ziekenhuis (OLVG). En ik lees hier ook een anglicisme in: doctor’s orders.

Enfin, misschien moet ik het gedicht horen in plaats van lezen, spoken word immers. Ik ben benieuwd naar het volgende gedicht van haar.

 

maandag 25 september 2023

Molen Voorthuizen

Mijn vader aan de lijn. Hij vertelt hoe hij, toen hij
10 jaar oud was, en hij wist het nog goed, want
het was de verjaardag van zijn moeder, 17 april
1945, de oorlog Voorthuizen bereikte. Hij zag toen,
over het onderdeurtje van de hoeve, hoe de
molen werd beschoten, vlam vatte, en hoe
de wieken brandden en neerstortten. Hij zag hoe
de oorlog Voorthuizen bereikte. En er waren
exposies en er was rook. En er waren slingers
Hoera.

(En het pannetje dat zijn moeder in haar hand had,
daarvan werd het pannetje door een granaat,
die dwars door het dak kwam, weggeslagen,
zodat ze alleen nog met de steel in haar hand stond.
Dat wil een oudere versie van het verhaal, ook mooi.)

 

Vroeger en nu

De straat, een stenen rivier, de kerk,
een berg, het perk, een moeras van vuil.
De stoep: kruiende tegels. De lantarens
flakkeren en doven om het uur.
Op het strand tuurde een vrouw met een
Olielantaarn naar de horizon. Je dacht:
hoe groot is de kans op respons hierop?
De bomen raken zonder blad: je waadt
je weg door de drab naar je huis. Je bent
hier geen vreemde. Je kent de historie
en de anekdotes van je straat. Vroeger
keek je vanuit de voortuin naar de einder.
Nu staan er veel te grote huizen, op veel
te krappe kavels. In je geheugen zoek je
naarstig naar je wachtwoord.

 

zaterdag 23 september 2023

Teloorgang

De vijand van boeken is (of moet dat niet is, maar zijn, zijn?)
: water & vuur, de digitalisering, de censuur, conservatieven,
conservatieve christenen, orthodoxe moslims -
en het zilvervisje.



vrijdag 22 september 2023

Verzamelde gedichten

Ah, kijk: Michiel van Hunenstijn, Verzamelde Gedichten.    

Mooi, maar wat doet hij nu?

 

zaterdag 16 september 2023

Dirkswoud en het afscheid van Rigo Reus

‘Het is met droef gemoed, lieve parochianen, Dirkswoudenaren dat ik vandaag moet voorgaan in de afscheidsdienst, de uitvaart van Rigo  Reus. Hij is het aardse waarschijnlijk drie dagen geleden ontvallen, Rigo heeft het tijdelijke voor het eeuwige omgewisseld – goeie ruil, als ik dat als pastoor zeggen mag. Rigo Reus is overleden, is dood en waarschijnlijk verdronken in de Noordervaart. En nu ligt hij hier, in de milieuvriendelijke, snel-afbreekbare kist, in onze Sint Clara Kerk. En dat is om verschillende redenen wel uitzonderlijk. Want Rigo was, voor we na hebben kunnen gaan, niet katholiek en hij was ook geen Dirkswoudenaar. Hij was hier niet geboren of getogen, maar wel gestorven uiteindelijk.’

Aan het woord is, pastoor Engelbartus de Zeeuw, de even Godvrezende als Godlasterende pastor van de St. Clarakerk van Dirkswoud. Er zit slechts een handjevol mensen in de kerk, we herkennen Nellie Daas van de Fourniturenzaak Kleinvak & Huishoudelijk Gemak, de bollenboer Bert van der Velden, dijkgraaf Henk Hogenkamp, de planoloog Erik van Breemen tot Groot Koerkamp – en er klinkt gesnif en gesnotter.

‘Afscheid nemen doet pijn, beste aanwezigen, maar van wie nemen we hier eigenlijk afscheid? Wie was Rigo, wie kan zeggen dat hij de heer Reus kende? Wie kan de ‘u’ in RigouReus zetten? En waarom was hij hier, wat trok hem naar Dirkswoud, en waarom vond hij hier zijn einde en wat was het waard uiteindelijk?’

‘Een enkeling zegt, of dat kwaadsprekerij is, of ijdel geklets, daar oordele de Almachtige over, dat Rigo leefde voor het spektakel, de rel, de ophef, maar weer een ander memoreert weer de poëtische kant van meneer Reus, of moet ik zeggen: het personage Reus. Want verbazend weinig mensen hebben echt contact gehad met hem. Ja, Internet, godverdegodverdomme’, bulderde pastoor Engelbartus, de glas-in-lood-ramen, trilden in hun kozijzen. ‘Ínternet, Sargasso, Nurksmagazine en Panzerfaust.org,  de vloek van deze tijd, en daar dan vanaf de zijlijn de wereld becommentariëren en een beetje lopen vitten en scherpslijpen. Dat was een mindere kant van Rigo, maar voor Dirkswoud had hij een speciaal plekje in zijn hart.’

(Het was op een woensdagochtend dat Karin Bijkerk fietsend over de Robert Ankerbrug, iets zag dobberen in de Noordervaart. ‘We hadden het laat gemaakt met de meiden, ik was brak, en hing om 06.00 uur even over de reling van de brug. En toen zag ik een bekend gezicht voorbijkomen. ‘Mooi, daar zijn we van af’, dacht ik gelijk. Ja, sorry, maar Rigo kon ook een zeikerd zijn, een zuiger – maar mijn kots op zijn gezicht, dat was niet mijn bedoeling, ik zie nog nog steeds dat groen, spattend op...)

‘We weten niet’, ging pastoor Engelbartus de Zeeuw verder, wat tot het einde geleid heeft van Rigo: een ongeluk, een misdaad, een suicide? De recherche, mevrouw Boelsma, is er nog mee bezig. Er was geen briefje. Ja, zeg je Rigo, dan zeg je tekst, dus er was wel veel tekst, gedichten, beschouwingen, maar niet in die finale zin.’

‘Godverdegodver, gemeente’, loeide Engelbartus verder, aardig op toeren inmiddels, ‘Er is geen hiernamaals. Er is geen hemel. En er is geen hel. Er is wel bier, hier in cafe Amperzat, een etablissement goed bekend bij Rigo. Daar was hij vaak waarneembaar, niet aanspreekbaar, maar wel waarneembaar, aan zijn hoektafeltje, met zijn ringbandnotitieblokje, zijn pen en zijn dichtbundeltjes waarin hij dan neusde als hij niet zijn glas Dirkswoud Blond aan zijn lippen zette. Rigo Reus zal verstrooid worden over de vaarten van Dirkswoud, zodat zijn sterrenstof in alle windrichtingen zal stromen, tot in de oneindigheid.
Lieve Dirkwoudenaren. Het verlies van Rigo Reus is een gemis. Een enorm verlies, ons dorp zal hem gaan missen. Amen.’

 *** 

Ben Hoogeboom schreef voor Sargasso, nurksmagazine en voor zichzelf. Hij had het dorp Dirkswoud bedacht. Hij had de geschiedenis van Dirkswoud bedacht, hij had het dorp een stratenplan gegegeven,  een pastoor, markante middenstanders, een voetbalclub – wat je maar kon bedenken. En dat alles in een jaloersmakende, puntgave stijl. En ik hield zo van dat dorp. Van de Noordzijde, de Fourniturenzaak van Nellie Daas. En ik kon er slecht tegen dat met Ben ook Dirkswoud zou verdwijnen. Dus af en toe dwaal ik nog even langs de Noordzijde, de Zuidzijde en breng een bezoek aan  de St. Clara Kerk.

 

 

 

donderdag 14 september 2023

Amen

Vroeger ging je bidden voor het eten, en sprak je
een dankgebedje uit daarna. En ’s avonds voor het
slapen gaan nog een. Al met al, een stuk of zeven
per dag. En op zondag in het dorp, als de kerk riep, kon dat
aantal zomaar oplopen naar de tien. (En jij ondertussen
maar de metalen lijnen van de dakconstructie volgen).

En wat heeft dat allemaal gebracht, eigenlijk? Je ouders
gescheiden, je moeder ziek, ongeneeslijk ja, wie weet zat
je ergens in het heelal zonder bereik, of was er een niet-
betaalde rekening, of was er zo’n zonde van de vader die
werd bezocht aan de kinderen? Was je klaar mee, deed
je niets tegen: was voorbestemd immers. En het dorp
zelf zakte langzaam terug in het veen. Het kanaal verbond
niet meer, maar scheurde en brak. God gaf niet thuis en
de overheden hielden ook de boot af, en jij zat er niet
echt meer mee, want je geloofde er niet meer in,
en bovendien was je daar al tijden weg. Amen.

zondag 10 september 2023

Ze

Vandaag, het was mooi weer, had ze in de tuin,
de bundel Verzamelde Gedichten van H. H. ter Balkt,
gelezen, tenminste, ze kwam tot bladzijde 495 –
en het meest interessante deel moet nog komen,
maar de zon bereikt de achtertuin in de vooravond
niet meer. Maar, het bracht wat gedachten op gang.

Ooit stond ze bij een kiosk naast een beek. Voor de toerist
waren daar de sleutelhanger en de koelkastmagneet.
Ze kocht ze allebei. En een ansicht met: groeten uit.
Op het terras ernaast verzocht ze: Ober, een bier alstublieft,
en ze keek rond waar ze was. Naast de asbak stond:
een peukje op de grond, zwerft nog jaren rond. En ze
dacht gelijk weer aan zichzelf. ’s Avonds las ze een
Russische roman. Tegelijk kwam er een vliegtuig
veel te laag over, ze schrok er van. Ooit zat ze op
een van de 7000 basaltblokken die Joseph Beuys
voor het Fridericianum had bedacht, kunst. Later
keek ze op hetzelfde plein uit over bloeiende klaprozen.
En weer later tegen een uit verboden boeken
opgebouwde tempel. Ze dacht aan het jubileum
van haar grootouders bij het hotel in de bossen,
haar neef sloeg toen op zijn trommel.

Vroeger keek ze vanuit de tuin van haar ouders
over de velden, over de akkers, naar dat andere
dorp – en naar de einder. Ze zag de toren. Nu is
dat stuk grond volgebouwd in krappe kavels.

Binnen tocht het. Ze is nu elders. De afstand
fietste ze vroeger vaak: bij ‘de eenzame berk’,
rechtsaf. Verderop was de grens, daar wisselde
ze guldens voor Marken. Als ze iets bij Buisman
kocht, dan was het goedkoop. Haar transistorradio
kwam daar vandaan. Achteraf voelde het soms alsof
je een Goelag naderde in het veen. ’s Avonds liep er
een stel kinderen over straat:
‘Kom, Saartje, kom’,
klonk hun bede in de schemering. Hun kat was weg,
kwam niet meer terug, hoelang ze ook riepen.

De trein naar Berlijn denderde over de spoorbrug,
en ze dacht aan Paulaner, Bittburger en Krombacher.
Ze moest haar leven weer op orde krijgen: ze liep nu
op blote voeten door de binnenstad. Ze zag dat de
mensen haar zagen. Niet haar binnenkant, waar haar
verdriet huisde. Ze haalde diep adem en sloot haar ogen.