dinsdag 28 april 2020

Paniekaanval in de metro


Toen ik een paniekaanval in de metro had, full blown,
hartslag ver in het rood, ademhaling gejaagd,
gedachten op hol en mijn algemene en specifieke
mindset van toen was: okay, dit was het dan,
dag leven, het was leuk om een tijdje samen op
te trekken, maar nu is het tijd om afscheid te nemen.
Enfin, toen dus, toen ik dacht dat het niet erger kon,
Komt daar die freak het treinstel binnen: graat- en
graatmager. Armen en benen als sateprikkers,
kleren? Een soort van windsels droeg hij. Grime
of make-up had hij ook, een soort kruising tussen
Edward Scissorhands, een dunne Roberth Smith,
een vogelverschrikker en een net ontwaakte mummie.
Heb je het plaatje? Hield een heel verhaal,
kon ik natuurlijk niet volgen –
maar uiteindelijk wilde hij gewoon geld. Maar verder
goeie act wel, ja. Maar misschien was hij wel
terminaal en tragisch, je weet het niet.

Terwijl ik een muntje ronddraaide in mijn hand
was het net of het licht veranderde en de trein
langzamer reed. Toen kreeg ik een inzicht,
alsof het gordijn even weggeschoven werd,
en ik erachter kon kijken, een glimp. Of keek
ik een spiegel? Alle momenten van ons leven
bevinden zich in een ruimte, alles, dat wat je
hebt meegemaakt, de toekomstige gebeurtenissen,
ze bestaan al. De personen die je ontmoet,
hebt ontmoet, gaat ontmoeten, zijn hier al.
Er wordt gewacht tot jij er bent. Waar blijft hij toch?
Een visioen was het wat ik had. Ik hoorde
de wielen van de metro ratelen en het jachtige
gehijg van mijn eigen ademhaling.

De mummieman had zijn zwart-omrande ogen
op mij gericht: ‘je mobieltje is gevallen, man’,
zei hij en nam mijn muntje over. De realiteit
wilde weer bij mij aan boord, het stuur weer
overnemen, terug het leven in: mobieltje in de jas,
rechtshouden op de roltrap – op naar boven
op weg naar het licht. Joehoe, ik ben er weer.

vrijdag 24 april 2020

Nele


Jij had nog, vertelde je terwijl we voor Dirk stonden,
een toevallige ontmoeting, maar ik was altijd gretig genoeg
om naar je woorden te luisteren, les gehad van
Alfred Kossmann en Anna Blaman. Andere tijden,
kom daar tegenwoordig maar ‘ns om,
op een Bibliotheek Academie. Je wees, terwijl we zigzaggend
naar je huis liepen: ’Hier bloeien links en rechts van die voordeur,
een rode rozenstruik en een gele rozenstruik.’ Je pauzeerde
even: ’en ik vind dat zo lelijk.’
Je mailde me, op mijn verzoek, je epistel over Poesjkin,
waarvoor dank. Ik wist mijn weetje best over De Russen,
maar dit was mij onbekend. Ik was onder de indruk.
Sorry nog, dat ik je de eerste keer adresseerde als Nel.
Wie heet er nou Nele, dacht ik. Nou, jij dus.
Je praatte altijd met een enthousiasme, een gretigheid,
die aanstak, die bleef hangen. Waar is die nou Nele,
waar is die nu?