De ochtendschemer hing nog
zwaar in het dal,
terwijl je suisde, zoevend
stil over het asfalt,
op je Giant Explorer, de
Bellestraat af,
langs de koeien met die grote
horens
die achter de meidoornhagen je
traag
kauwend nakeken, langs die
opgestapelde hooibalen,
langs waar dat pop-up
restaurant toen was,
en waar ze in een stalletje
die tomaten verkochten
die er niet uit zagen, maar
het heerlijkste waren
van wat je die zomer hebt
geproefd. Rechts stond
altijd dat bordje camping-info,
toch maar alvast
wat in de remmen knijpen nu. Hier
rechts was ooit
een bakker, is nu een
Frieterie. Dit is de oude kern
van het dorp. Hier ratelen de
keien onder je banden,
niemand die het hoort. Hier
links, op de hoek,
waar een plasje rood
schittert in het koplamplicht,
de slager, de slachter was
hier vroeger. Rechts,
achter de haag, het terras
van Sint Hubertus.
Idyllische plek van Piet
& Ivette en Klaas.
Ah, die warme rijstschotel
met geitenkaas,
en kip in bladerdeeg, met uitzicht
op het Christusbeeld.
Je passeert nu links De
Corneblomme en De Zwaan
waarvan de tafeltjes nu als
insecten op hun rug,
pootjes in de lucht,
opgestapeld zijn. En de luiken
zijn gesloten. Rechts is de
Sint Eligiuskerk.
Je hoort de klokken niet luiden
het is nu toch zes uur?
En niemand op straat. De
hangbakken met petunia’s
en geraniums zijn er weer. En
daar café Peenhof
en de café de Neerplaats,
allebei de deuren gesloten.
Restaurant Vinke zit er nu.
Waar je een viooltje
op je eendenborst aantreft.
Nieuw, maar toch
weer familie van. De wereld
is hier ook weer niet
zo groot. De weide naast de kerk strekt zich
leeg uit, geen tent hier
opgesteld, geen sportwedstrijd,
geen microfoon die galmt. Er
is een pad
dat om het kerkhof voert,
met, dat komt goed uit,
discreet, een pissoir voor
kerk- en kroegganger.
Het pad mondt weer uit
tegenover de Frescana,
vroeger de Spar. En daarnaast,
ach daarnaast –
daar was vroeger Le Temps des
Cerises, Café en
Boekhandel. Je hebt het
affiche nog ergens. Met al
die 18de en 19de-
eeuwse schrijverskoppen. Tolstoj,
Tsjechov, Flaubert, Poesjkin,
Dostojewski etc. etc.
Weer aan de andere kant van
de straat, het contrast
was groot, Café de
Vaderlander. Je wist niet goed
wat je daarvan denken moest,
niet jouw kroeg.
Je keerde je fiets, en reed
weer terug, en je ging
bij Sint Hubertus nu omhoog,
de Schomminkelstraat in.
Je wilde zien waar je vroeger
dat landweggetje
insloeg naar camping
Bosjesveld. Met die primitieve
douche en wc, maar wat was je
eraan gehecht. Wat
nam je het voor lief. Je
moest rechtsaf na die villa
met die auto-onderdelen
uitdragerij in de voortuin.
En waar al jaren die auto op blokken,
afgedekt door zeil,
op de oprit stond. Wat zou de
buurt daarvan denken?,
Als je hier omhoog zou gaan, naar
de Rode Berg,
op mooie zomerse dagen droegen
de uitgelaten stemmen
tot hier, dan kwam je bij het
zwembad van De Kosmos.
Nee, dat bestaat niet meer.
Je keerde je fiets weer.
Je passeerde K.S.A. Heem
Monsalvaet. Daar zaten
altijd die kinderen in een
kring in het gras,
en dan zongen ze, maar nu was
het stil. Stil?
Je meende, maar het was vast
fantoomgeluid,
een herinnering van vroeger, te
horen, oogsttijd,
het geronk van een tractor,
met een rammelende
platte wagen erachter. De dag
kwam op gang.
Het was tijd voor jou om weg
te gaan.
je nam een slok uit je bidon Je
klemde je handen
om het stuur, boog je rug en je
ging even staan
op de pedalen: je keek om
naar het dorp, alsof
er een stolp over was gezet, Westouter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten