vrijdag 29 juni 2018

Aan de oever


Vandaag was het plein weer leeg. De kermis had de stad weer verlaten. En de koetsjes ratelden niet meer hun rondjes over de keien. De fonteinen klaterden nog wel. De leegte strekte zich weer uit - voor even. De middag was bijna voorbij, de schaduwen waren super lang in de parken die er tiptop gesnoeid en geknipt bij lagen. En mijn stemming was terneergeslagen, nee, beslist niet vrolijk. Maar misschien kwam het daardoor wel, dat ik daardoor gegrepen werd. Dat het me niet onberoerd liet. Dat er van mij iets verwacht werd. Ik houd mij afstand niet langer word door de omgeving opgenomen, lijkt wel. Ik ging naar de rivier, zocht de hoogste plek daar, de zon ging onder, ik  klapte mijn stoeltje uit, haalde mijn cello uit het foedraal - en speelde. Ik haalde de stok over de snaren en wist dat mijn verleden niet netjes op alfabet lag. En mijn toekomst waarschijnlijk ook niet. Ik zat daar. Nu. Aan de rivier. Met de muziek. In de omgeving. En het is met aarzeling dat ik het zeg, maar ik voelde mij in het moment. Eindelijk gearriveerd, eindelijk aangekomen. Er was geen publiek. Er waren geen zoemende spamberichten. Ik keek niet, ik deed mijn ogen dicht en ik boog me over de cello en streek en streek en streek.


vrijdag 22 juni 2018

Kirill Medvedev

Muziek!

In de zon


Dag Herman, ik denk dat jij niet in de zon ligt, maar in de zon loopt.
Daar was jij meer het type voor, voor een wandeling
door het oude centrum van de stad, daar ligt je route nog steeds.
Daar denk ik dat ik je soms nog zie. Wist je dat
men op je oude woonadres een plaquette bevestigen wil?
Dan blinkt koper: hier woonde en leefde Herman,
hij was dichter van de stad. Mooi hoor, maar mij is niks gevraagd.
Ik persoonlijk had je liever vereeuwigd gezien als sculptuur,
een gebogen metalen draad, een silhouet met wandelstok,
waar het licht doorheen schijnen kan. Iets als Nestorix, a la La Linea zeg maar.
Bedankt nog voor de gedichten die je achtergelaten hebt hier. Wist je dat
het Letmus wel belangstelling had voor je brieven maar niet voor je gedichten?
Ach ja, zo doen we dat hier op het aardse. Terwijl ik juist -  ik zag vandaag
Jeroen V. nog lopen door de stad. Niet te missen. Hij leek me nu wat rustiger toe.
Jij hebt hem nog geportretteerd als de Oehoeman. Weet je nog? Schijnt de zon bij jou permanent Herman? Nooit een wolkje aan de lucht? Niet om het een of ander,
maar wordt dat dan niet wat saai? Is alles nu af en klaar bij jou?
En weet jij nu al alles wat je weten wou?

dinsdag 12 juni 2018

Vuurvogel


Je ging naar het museum om kunst te zien. De dame bij de kassa was van goede wil, maar onbekend met het pinapparaat - en met klanten in het algemeen. Ze was met pensioen, dit was haar vrijwilligersbaantje. En haar pols deed ook nog zeer, vertrouwde ze je toe. Het duurde en het duurde maar. Het kluisje van de garderobe accepteerde je euromunt pas de derde keer. Van de weeromstuit liep je daarna de uitgang in. Er klonk gedempt geroezemoes zoals dat in museale omgeving klinkt. En klonk zacht muziek. Maar dan nu op naar de kunst waar je voor kwam: kleur, verf, textiel, lapjes, geglinster geluidjes, lampjes, kitsch – het was er allemaal. Ernaast op de muur geschroefd de betekenis daarvan in museumtaal. Prompt werd daarna een microfoon je voor gehouden. Je hoorde jezelf in woorden uitzwermen: was het een drama, was het het vieren van leven, een feest, een carnaval? Was deze Vogel een groot afscheidscadeau misschien? Of was het juist de hoop op een nieuw begin? Wie of wat moest hier verleid? Welke mythe moest hier verbeeld? Die vogel die hier pronkte in vol ornaat was geen pauw of paradijsvogel, maar een beest dat nog nooit gevlogen had. De Vogel was product van fantasie, was kunst - je liet veel deuren open. Je woorden schoten veel te kort. Maar je bazelde gewoon door, niemand die het door leek te hebben. De suppoost keek je wel wat wantrouwend na. Er was een glimmend, blinkend oog waarin je jezelf meende te zien. Was het de Vogel of was het een camera? De woorden stokten in je keel, je duwde de microfoon weg. De Vogel gaf licht in het donker, zag je, en je zag, als was je in een kwade droom beland, o, moeder, z’n skelet.