Je ging naar het museum om
kunst te zien. De dame bij de kassa was van goede wil, maar onbekend met het
pinapparaat - en met klanten in het algemeen. Ze was met pensioen, dit was haar
vrijwilligersbaantje. En haar pols deed ook nog zeer, vertrouwde ze je toe. Het
duurde en het duurde maar. Het kluisje van de garderobe accepteerde je euromunt
pas de derde keer. Van de weeromstuit liep je daarna de uitgang in. Er klonk
gedempt geroezemoes zoals dat in museale omgeving klinkt. En klonk zacht
muziek. Maar dan nu op naar de kunst waar je voor kwam: kleur, verf, textiel,
lapjes, geglinster geluidjes, lampjes, kitsch – het was er allemaal. Ernaast op
de muur geschroefd de betekenis daarvan in museumtaal. Prompt werd daarna een
microfoon je voor gehouden. Je hoorde jezelf in woorden uitzwermen: was het een
drama, was het het vieren van leven, een feest, een carnaval? Was deze Vogel
een groot afscheidscadeau misschien? Of was het juist de hoop op een nieuw
begin? Wie of wat moest hier verleid? Welke mythe moest hier verbeeld? Die
vogel die hier pronkte in vol ornaat was geen pauw of paradijsvogel, maar een
beest dat nog nooit gevlogen had. De Vogel was product van fantasie, was kunst
- je liet veel deuren open. Je woorden schoten veel te kort. Maar je bazelde
gewoon door, niemand die het door leek te hebben. De suppoost keek je wel wat
wantrouwend na. Er was een glimmend, blinkend oog waarin je jezelf meende te
zien. Was het de Vogel of was het een camera? De woorden stokten in je keel, je
duwde de microfoon weg. De Vogel gaf licht in het donker, zag je, en je zag, als
was je in een kwade droom beland, o, moeder, z’n skelet.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten