zaterdag 21 februari 2015

De doelman en het polletje

Je was de doelman van het voetbalteam,
je was de vliegende keep, op jou kwam het aan.
Je was de reddende engel, je was de sluitpost
jij was, als het erop kwam, alleen in je doel.
Je was niet een reus van twee meter hoog,
maar je was alert, je torende boven de kluts uit,
als een adelaar, je hield je doel schoon,
je sprong hoog en je dook laag,
je hield je doel schoon. Je hield de nul vast,
wie maakte je wat? Tot die terugspeelbal.
Je keek al rond, je liep al uit, je noodlot
als het ware tegemoet. De bal kwam naar je toe,
je haalde uit en trapte. Maar er was een draai,
er was een onverwachtse stuit van die bal
in die 88ste minuut, je trapte, je maaide in de lucht.
Er was dat polletje, of dat kuiltje. De bal is rond,
maar het veld bleek bonkig. Een pol, een kluit
heeft jou belazerd. Niet snel, maar tergend traag,
niet hard, draalde, de bal in het doel achter je rug,
over de lijn. Je sloot je ogen, beet op je trui.
Maar je bleef staan. Verslagen, maar niet omgevallen.
Je actie, wist je, ging nu de wereld over: je was nu
een youtube-hit. Dat raakte je pijnlijk in je hart.

's Avonds, zou je weer in dat hotel zijn,
weer alleen, in dat kamertje van niks.
Je doel was groter, en het besef zou dan nog meer
op je drukken: je was een doelman van de lucht.
Liever had je die keeper willen zijn van die snoekduik,
je was ten slotte een Eagle, van die redding
in de allerlaatste minuut, van die allerlaatste,
bepalende, maar door jou gestopte strafschop.
Dat je die ongrijpbare bal, je was ten slotte een Eagle,
uit de lucht plukte, maar je lot werd hier bezegeld,
je wist, je werd de keeper van dat polletje.

dinsdag 17 februari 2015

Deventer, hoek Brinkgreverweg, Diepenveenseweg

Werd ik staande gehouden door een Toezichthouder:
ik fietste daar waar het niet mocht.
De verbalisant schreef, zweeg en streek
over zijn mediterrane geitensikje.
Hij overhandigde mij de bon: fietsen tegen de verkeer in.
Ik knikte en zei: fietsen tegen de verkeer in,
ja, dat is verkeerd.

donderdag 12 februari 2015

Verliefd wilde je niet zijn

Verliefd wilde je niet zijn, dat leek je niks.
Verliefd, het idee alleen al, nee, niet voor jou.
Toch schoot je megagieg van haar. Thuis bij jou,
bij haar, in bed, in bad, van ontbijt tot diner aan tafel,
met en zonder kleren op het balkon: duckface,
quasi boos, preuts, danseres, de hele rataplan.
Jij fotografeerde en deelde, zij deelde ook, maar jij -
jij was een prop, je bleek uiteindelijk een rekwisiet.  

Je was verliefd, wist niet wat je overkwam,
maar je wiste niks. Het ging over, jij was weg van haar,
zij was weg van jou, het ging voorbij, je was van je stuk.
Je was kapot. Je was alleen, je had alleen de foto's nog.
Die had je bewaard op je computer: zat je daar om
middernacht, je ene hand op de muis, de andere hand
aan de drank -  je wilde met haar portretten de nacht in.
Kraakte daar je harde schijf. Alles weg, waar naartoe?
Net als zij: je wist het niet, daar ging je kiekjesgeluk. 

Misschien was het een virus.
Je klikte van map naar spookbestand
je cursor zwabberde ongecontroleerd,
er gebeurde nu vast iets met een code,
je hoorde immers vreemd getik, dat was vast
het laatste levensteken van de virusscan.
Verliefd, dit kwam er nou van, jij zat met de brokken.
Verliefd, en jij pieste laatst, je liet graag sporen na,
een hart voor haar in de versgevallen sneeuw.
 
De geheugenkaart van je mobiel
was ook al blank: niks bed-, bad- of balkon-
scènes. Je was in een wrede wereld aanbeland.
Iets ging daar op het display
met haar whatsappjes aan de haal.
 
Je tikte eerst hardnekkig daarna wanhopig op
het scherm, als was het om haar achter het glas
van dat kleine kistje weer tot leven te wekken.
Maar het enige teken dat je kreeg,
was dat je grondig werd ontvriend.
 
Je keek naar buiten. De sneeuw die was gevallen,
(je dacht vreemd genoeg ineens aan 'sneuvelen'),
die was niet blijven liggen. Er was nu een modderplas
rondom je huis. Met daar de sneeuwpop van jullie twee.
Zijn grijns was scheef en was duidelijk voor jou bedoeld.
 

zondag 1 februari 2015

Liedje zonder muziek

Meisje, ik zag je, je raakte 
bij mij van binnen een snaar.
Je wiebelde met je heupen,
en je had zulk prachtig haar.  

Meisje, mijn hart ging van boem
paukeslag boem paukslag boem,
Je had een lachje om je mond,
je rokje zwierde om je kont.  

Meisje, ik wil je, dans met mij,
klokslag twaalf is dat niet voorbij.
Ik zing je naam steeds in mijn hoofd:
'k hou voor eeuwig van je, beloofd.

Meisje, we zingen onze harten rood.
Op jou alleen heb ik gewacht,
blijf bij mij voor altijd tot onze dood
of vooruit, blijf maar voor één nacht.

Readymade op een metalen plaatje in de lift

De Reus
Krimpen