donderdag 25 augustus 2016

Vanmiddag weer je graf bezocht



Vanmiddag weer je graf bezocht,
Je bent daar niet, dat weet ik wel;
we hebben je lichaam daar begraven.
Jijzelf bent continu in mijn gedachten.

Ik hoop je altijd een beetje bij te praten:
die zijn gescheiden en zijn kind is ontspoord.
Je vrienden van toen, die zie ik nooit meer.
Een ervan is dit jaar overleden. Misschien
dat jullie elkaar alweer hebben ontmoet.

De stad verandert, de Lange B. was weer ‘ns
opgebroken en het Stationsplein staat op z’n kop.
De rijrichting van de Leusensteeg en de Kuiperstraat
hebben ze omgedraaid. De Tor bestaat al lang
niet meer en ook De Elegast is nu gesloten.
De tap in De Heks staat nu overdwars.

Ik heb onkruid gewied, je steen gepoetst
en lavendel geplant. Tot slot heb ik met de
gieter de plantjes begoten. De tijd staat hier
eeuwig voor je stil tussen die twee jaartallen,
ze liggen veel te dicht bij elkaar.

Soms zie ik je weer lopen op straat: een kapsel,
een zelfde postuur of motoriek. Dan herken ik
je kleding of meen ik een gelaatstrek…
maar altijd heb ik het mis, ben jij het niet,
is mijn adem weer voor niets gestokt.

Ik fiets zometeen weer terug, jij blijft hier.
Ik zeg tot ziens, of denk het in ieder geval.
Het heeft allemaal zo godvergeten weinig zin,
mijn bezoek, het gieten en de plantjes, maar
bovenal, dat jij hier al meer dan dertig jaren ligt.


zondag 21 augustus 2016

Voor J., M., A., en L.


Kunnen we voor een volgend leven niet afspreken,
dat we allemaal tegelijk weggaan op het eind?
Dat we allemaal gezamenlijk de hele rit uitzitten?
Dus niet meer zonder aankondiging, slechts met achterlating
van een cassettebandje, er uitstappen voor je dertigste.

Dat we mekaar niet het verdriet bezorgen
van berichtjes en kaarten, dat we elkaar niet
moeten bezoeken in ziekenhuizen
of mekaar zien liggen, opgebaard thuis.
Blijf je zitten met dat bitter, bitter einde.

Dus let op, als je in de laatste auto van de file zit,
dat die vrachtauto niet vanachter op je knalt, en jij daar,
met je vriendin erbij, verbrandt. Laten we elkaar dat niet
aandoen, niet die bodemloze put stikvol gevuld met verdriet.

En laten we elkaar heel laten en niet om zeep helpen
met messteken, alsjeblieft, eindig niet in een bloedbad,
dat levert alleen verbijstering en verliezers op.
En kunnen we ook afspreken dat je niet,
krap een half jaar na je geboorte, er tussenuit piept,
in een ziekenhuis. En dat je in een klein kistje,
bloemetje in je hand, wordt thuisgebracht. Even ‘dag’ zeggen,
kusje, tot nooit weer. Wat is dat nou?

Kunnen we voor een volgend leven niet afspreken,
dat we allemaal tegelijk weggaan,
als het eind in zicht komt? Dat we allemaal
gezamenlijk de hele rit uitzitten?




vrijdag 12 augustus 2016

De tranen van de Olympiërs


Of ze nou winnen, of als ze nou verliezen,
voor ons maakt het niks uit: wij zijn altijd paraat,
we staan altijd klaar om te stromen.
We zijn altijd standby, we zien de tragedie,
we zien de overwinning, vanaf de eerste rang.
Als de atleet breekt, als zijn droom vervliegt,
als de pees knapt, als de val wordt ingezet,
als zijn ziel wordt afgevoerd, op ons kun je rekenen.
Als het volkslied klinkt, als de tijd in beeld komt,
wij zijn erbij. Wij zitten vooraan, in de startblokken,
niet te stelpen. Knappe jongen die ons tegenhoudt.

maandag 8 augustus 2016

Zij mijmeren over vroeger



Ach zie die trage oude dichters
genoegzaam mijmeren in de avondzon
over hoe vroeger alles beter was.
Die goeie ouwe tijd! Niks fuck de koning,
toen men nog boog voor de majesteit,
en haar eerde met een verzenreeks.
Ach ja, die goeie ouwe tijd.

Ach zie die oude trage dichters,
monumenten uit een voorbije tijd,
relicten, artefacten, dinosaurussen,
wachtend op de taxidermist, wachtend
op de vitrine, het archief, het graf.

Niemand kan hen nog iets leren.
Hun visie is gebeiteld in graniet.
Zij houden enkel van gedane zaken,
zij zijn gepensioneerd, ontslagen van
verantwoordelijkheid, zij hebben alle tijd.
Zij kijken genoegzaam over hun buikje rond
en mijmeren, belegen baasjes, wie doet hen wat?

Zij hebben de kennis en de wijsheid in pacht –
nee, in eigendom. Zij houden niet van
nieuwigheden. Zij houden enkel
van voorgoed morsdode dichters.
Ach die trage, oude dichters,
zij mijmeren enkel over het verleden,
over majesteit en die goeie ouwe tijd.

donderdag 4 augustus 2016

Toen hij ziek was



Toen hij ziek was, thuis bleef en veel televisie keek, werd Snooki
haast een soort  vriendin van hem. Hij gaf zich over aan fantasieën.
Hij hoorde bij die mensen die hardop tegen zichzelf praten,
en dan van die dingen kunnen zeggen. Zoals: het ziet er niet uit
mensen die op foto’s staan met hun duim omhoog. Of: mensen die
een huisje in Frankrijk hebben, dat die daar altijd over moeten praten,
dat ze een huisje hebben, in Frankrijk. Doodmoe werd hij ervan.
Het viel hem ook op dat in commercials, op diezelfde televisie,
zo vaak dansende, jonge mensen te zien waren:
dat was het helemaal, dansen, liefst op een strand.
Of jonge mensen op het dak, van een hoog gebouw,
in een stadse omgeving, altijd lachend natuurlijk.
Of dansende jonge mensen, lachend, op het dak van een flat.
Zijn sterfelijkheid zag hij dan het sterkst. Dat zei hij dan niet hardop.
Hij wilde rust. Hij keek televisie, praatte tegen Snooki.
Hij had een cadeau voor haar gekocht.
Hij moest beter worden.
Hij bedoelde het niet kwaad