maandag 11 februari 2013

De Zwerver

Ik wacht hier met mijn deken strak tot een bundel gebonden
tot iedereen hier weg is uit deze drukke steenwoestijn
Een slaapplek op karton voor de nacht heb ik al gevonden
Maar het is of iedereen nu nog in het centrum moet zijn.  

Ik sta bij de muur, niemand komt mij nabij.
Ik ruik naar de straat. En ik ruik naar de stad.
's Nachts is dit mijn terrein, ik slaap hier vlakbij.
Hier om de hoek zag ik gister nog een rat.  

Martin was mijn maat, we dronken altijd samen Schultenbräu
op onze vaste plek, de trap van de Wilhelminabrug.
Martin is toen vertrokken, hij kon niet meer tegen de kou.
Goser ik zie je gauw, zei hij, maar hij komt niet meer terug.  

Mijn schoenen zijn versleten en mijn doel ben ik kwijt.
Ik ben een zwerver. En dat blijf ik mijn leven lang.
Waarheen vandaag, ik heb de tijd, de wereld is wijd. 
En ook vannacht is er geen plek in de nachtopvang.

Zwerven

Van Groenewegenstraat 98, Delft
Zijldijk 17, Leiderdorp
Beatrixstraat 7, Vroomshoop
Koninginneweg 1, Vroomshoop 

Jan Wiegersstraat 35, Hengelo
Brink 7, Deventer
Zandpoort 13, Deventer
Zandpoort 15, Deventer
Brink 83a, Deventer 

Portlanderdijk, 45, Nieuw-Heeten
Kleine Oord 77, Arnhem
Rijksstraatweg, Bennebroek
Donkere Spaarne 58, Haarlem 

Hanzeweg 48, Deventer
Lange Zandstraat 157, Deventer
Sint Jurrienstraat 33, Deventer

vrijdag 1 februari 2013

Ik was zes

Ik was zes en liep achter dat blinkend harmonieorkest
de straat uit. Het was zomer en ik was zes.
De zon scheen, m'n moeder stond buiten, ze zwaaide,
en ik zwaaide naar haar. Ze vervaagde in de verte.
Ik liep achter het orkest, de hoek om, de straat uit. 

Ik volgde de trommelaars en blazers langs het plantsoen,
de majorettes zag ik weerspiegeld in de vijver.
De trommels leken wel bespannen met kippenvel,
Wat was dit voor een vreemde tocht? 

En daar was ik weer thuis, de voordeur die stond open,
de muziek ging de trap op naar mijn kamer.
Mijn vriendjes stonden rond mijn bed, maar waar was ik?
Mijn bed was leeg. Mijn moeder keek erg droef.
Waar was de muziek? Ik kijk op, ik ben alleen. 

Buiten klonk de muziek nu, plechtig en slepend.
Het koper schetterde en gloeide nog wat na,
de stoet aarzelde, waar gingen ze toch heen?
Daar op De Dennenhof  in de bloemenzee
was een ruimte  uitgespaard. Op maat leek wel. 

En iedereen was daar, ze keken naar de grond.
Ik zag de tuba's, de trombones en het vaandel.
Ik zwaaide, ik voelde me licht,
ik voelde me zwaar, zei iedereen gedag.
Ik hoorde de doffe notenroffels op het hout.
En de muziek die langzaam wegstierf.