dinsdag 29 januari 2019

Winter


Het is winter. De vis ligt
vastgevroren in het water.
En in de lucht hangt 

vastgevroren een vogel.

donderdag 24 januari 2019

Wat was het hoog, wat was het diep


Je was de lift ingestapt, het hekwerk ratelde en de deuren
schoven dicht. Je zag de cijfers in het display verspringen.
Je spiegelbeeld staarde je wat wantrouwig aan. Je was
op weg naar je kamer, maar zowel verdieping als nummer
waren je ontschoten, het was een groot hotel. En stil bovenal.
Je stapte uit, je meende de gang te herkennen: daar die lamp,
die tafel met die plant, het patroon van het tapijt. Je sloeg een
hoek om en nog een. Was je hier al niet een keer geweest?
De lift alweer. Maar je dacht: trappenhuis, claustrofobie kon
je er nu even niet bij hebben. Je belandde een verdieping lager,
bestudeerde even vluchtig een ontruimingsplattegrond en
opnieuw sloeg je aan het dolen door het nachtelijk labyrint.
Je dacht een late gast te horen, je zag een schim, maar zijn
taal sprak en verstond je vast niet. Je was op jezelf aangewezen.
Had elke verdieping niet zijn eigen kleur, was dat de sleutel?
Je was inmiddels bij de dure suites aanbeland. Stel dat ze je
vroegen wat je hier te zoeken had. Je kon je aanwezigheid
op deze plek waarschijnlijk moeilijk verklaren. Daar, een
Chesterfield, je plofte neer en probeerde de situatie rationeel
te benaderen. Dat viel niet mee: de wijn en cognac waren
nog wakker in je hoofd en maakten zich nergens druk over.
Flarden van de avond vlogen door je hoofd. Het was leuk
geweest, maar daar had je nu niks aan. Ineens herinnerde
je de warmte-installatie, of wat was het, (het gebrom was
doordringend als een passerende trein of vrachtboot geweest)
op het dak had horen brommen boven je kamer.
Je moest op de bovenste etage zijn! Je opende de laatste deur
in de gang en begon de klim naar boven. Was het niet bloedmaan
vannacht? Nou dan. Met wat geluk kon je dat fenomeen vanaf
het dak van het hotel aanschouwen. Het opschrift op de deur
verbood de toegang voor onbevoegden, maar je duwde
de dwarsstang krachtig naar beneden. De nachtlucht sloeg
je koud in het gezicht en de deur sloeg dof achter je dicht.
Hier was je tussen hemel en aarde – en, ook ergens boven je
kamer. Je zag de sterren van het neonbord boven het hotel.
Wat was het heelal hoog, wat was het ver, wat was het diep,
was het laatste dat je dacht voordat je onder de sterren sliep.