maandag 23 september 2024

Schoonmaakbaantje

Toen ik merkte dat ik bezig was om spatjes zonlicht weg te stofzuigen, dat ik schaduwvlekjes probeerde weg te moppen van de vloer, vond ik dat het tijd werd om weg te gaan, en dat deed ik.

Het dweilen, met grote zwierige halen, had ik altijd als erg prettig
ervaren: de cadans van de repeterende handeling bracht je haast
op een meditatief level. De vloer van de zaal werd mijn wit papier,
mijn leeg  doek, waarop ik met mijn grote penseel mijn werk op bracht, (en dat gelijk weer wiste: ik schreef niet voor de eeuwigheid).
Ik had mijn methode, mijn route en mijn tijden. Ik wist de plek
van elk stopcontact, kende elke beschadiging in plint en vloer.
In de lente dansten de pollen en de bloesems door de zalen,
in de herfst waaiden de droge, frommelige bladeren naar binnen,
en ’s winters dweilde ik de pekelgrauwe sporen van de schoenprofielen.

Toen ik die ochtend voor de laatste keer de dweil uitspoelde en in de wringer wilde zetten, de vloer blonk en schitterde me tegemoet als mijn toekomst, ontbrak er nog één ding: mijn handtekening. Ik pakte mijn groot penseel, en zwierde op het marmoleum in de hoek mijn snel drogende naam.

 

 


donderdag 19 september 2024

Sjakk

Jeg var tydeligvis klar for virkeligheten
å problematisere: i kveld skulle jeg spille et parti sjakk,
mot en naken kvinne. Og etter det mitt gamle jeg
kom innom (det var mange av dem. Det viste seg etterpå
at vi ikke hadde så mye å si til hverandre. Men vi går
foran fakta). Du syklet ut av landsbyen din på din Rih,
og så tilbake: foreldrene dine var ikke lenger foran huset
å vinke deg farvel. Du ville fortsatt ha båten i morgen 
kan ta en tur til Marker Wadden.
Eller surr sykkelen på bilen og dra deretter oppover fjellet
og av igjen. (Din frykt for raske nedstigninger økte iboende
øker med alderen). Min motstander
var kledd for sjakkspillet. Det pleide hun å være
i besittelse av en ekstra tommel på høyre hånd. 
Som barn hadde hun en med kniv, hun ble mobbet,
hun var en freak som prøvde å kutte den av.
(Hun syklet også: om natten tok hun inn sykkelen sin,
og sette den i stua). Det var fortsatt gøy
og veldig sent: bitterballen hadde eksplodert.

En het Nederlands origineel
(want bovenstaand is de Google-vertaling in het Noors. Maar, o, o, wat een ellende, wat een teleurstelling, wat een rotzooi levert zo'n Google vertaling).

Schaak

Ik stond, kennelijk, in de startblokken om de werkelijkheid
te problematiseren: vanavond zou ik een partijtje schaak spelen,
tegen een naakte vrouw. En daarna zou mijn vroeger ik
langskomen (ze waren met z’n velen. Achteraf zou blijken
dat we elkaar niet zoveel te vertellen hadden. Maar we lopen
vooruit op de feiten). Je fietste je dorp uit op je Rih,
en keek om: je ouders stonden niet meer voor het huis
om je uit te zwaaien. Je zou morgen nog de boot
kunnen nemen voor een rondje naar de Marker Wadden.
Of, de fiets op de auto sjorren, en dan de bergen op
en weer af. (Je angst voor snelle afdalingen nam inherent
met het stijgen van je leeftijd, toe). Mijn tegenstandster
bij de schaakpartij was gekleed. Ze was vroeger
in het bezit van een extra duim aan haar rechterhand.
Als kind had ze die er met een mes, ze werd gepest,
ze was een freak, eraf proberen te snijden.
(Zij fietste ook: ’s nachts haalde ze haar fiets binnen,
en zette ‘m in de woonkamer). Het werd nog gezellig
en erg laat: de bitterballen waren ontploft.

 

vrijdag 13 september 2024

Zomer 1995, bezoek aan het graf van Arthur Rimbaud

Waar het begon, waar het begin lag? Je weet het niet.
Je kunt natuurlijk zeggen dat je lang daarvoor al de bundels
van Arthur Rimbaud had gelezen. Dus eigenlijk was je al fan.
Maar nog geen pelgrim. Dat kwam pas toen je je verloor,
helemaal, in de biografie van Enid Starkie over Rimbaud. 
Dus toen jullie eenmaal op de fiets de Belgisch-Franse
grens passeerden, wat lag er meer voor de hand dan het graf
van De Dichter te bezoeken: het boek met de foto van de
begraafplaats (flats op de achtergrond) zou dienen om het graf
te lokaliseren. Eenmaal op 77 Rue Ferroul, Charleville-Mézières
aangekomen, bleek het boek overbodig: er stond een wegwijzer,
Tombe de Rimbaud: die kant op. Men wist hier waar de pelgrims
voor kwamen. Het boek kon opgeborgen, en dat was maar goed
ook  want het regende, druppels bolden op de bladzijden.
Waarvoor kwam ik hier? Voor een geestelijke ontmoeting?
Om dank te zeggen? Wat verwachtte ik van deze plek nu ik er was?
En ik had niet eens iets bij me, sorry Arthur, dat ik hier met lege
handen sta. Geen gedicht meegenomen, geen fles, geen tabak.
Er is een foto van mijn bezoek aan jouw laatste rustplaats,
(maar wie maakt er hier geen foto?) Kwam ik daar bij jou mijzelf
nou nader? Bestond jij daarna nou meer bij mij dan voorheen?
Het zou mooi zijn als er nu, juist hier, een bijzondere gedachte
in mijn hoofd zou ontstaan, eentje die ik zou opschrijven.
Maar ik huiverde wat, het regende, ik keek naar de lucht.
Wij moeten weer op de  pedalen, de bergen wachten ons.
Ik draai me nog een keer om, voor een laatste groet.

donderdag 12 september 2024

Begin bij het begin (een Dirkswoudje)

We konden Pastoor Engelbertus de Zeeuw van de St. Clarakerk in de naastgelegen parochie bezig zien aan zijn bureau. Hij was bezig met de uitvaart van mevrouw Grobben, die op 91-jarige leeftijd het Zorgcentrum Sint Rochus aan de Noorzijde, verlaten had voor een onderkomen in het Eeuwige Koninkrijk. Veel zal ze niet hebben gemerkt van haar verhuizing, want haar geest had haar al enkele jaren in de steek gelaten en de deur van haar bovenkamer opengezet voor Alzheimer. Als mevrouw Grobben sprak, dan hoorde je Lucebert: de woorden verlieten in volkomen willekeurige volgorde haar mond. Er viel wel een touw aan vast te knopen, maar dat betrof dan de stemming, en niet de inhoud of de precieze betekenis, dat was een groot poëtisch raadsel. Mevrouw Grobben dobberde in haar eentje in een groot vacuüm.

Soms dacht pastoor Engelbertus de Zeeuw, een glimp van de oude, of eigenlijk beter, de jonge juffrouw Grobben te zien, dan wist ze even dat ze nu niet goed zat, dan zag ze zichzelf, schrok, en daarna sloot dat venster weer snel. ‘Godverdegodverdegoggodverdommeme, wat zijn dat voor goedertieren, sprak Engelbartus zijn frustratie van zich af,’ om iemand zo achter te laten, Christus nogantoe, waar is de barmhartigheid?’

Mevrouw Grobben had één zoon (de vader zou altijd onbekend blijven, daar heeft zij nooit iets over gezegd) Gerard, Zelfstandig Gritstraler, stond er op het bord naast de deur. Mevrouw Grobben had altijd hoop gehad dat Gerard nog een meisje zou vinden, aan de vrouw zou raken, voor nageslacht zou zorgen. Maar nee, het enige dat Gerard straalde was gortdroog onvruchtbaar grit. En Gerard hield erg veel van zijn moeder, hij bezocht haar bijna elke dag na het gritstralen, maar Gerard had niet de gave van het woord. Niet gesproken, en zeker niet in de geschreven variant. Vandaar dat pastoor Engelbertus de Zeeuw zich over tekst van de dienst ontfermd had. Hij had de Bijbel opengeslagen naast zich liggen, er staken post-its uit, maar toch lukte het hem niet. Een beklemmende rouw had een duisternis de pastorie binnengebracht, ‘godgloeiendegodver, mopperde de even godvrezende als godlasterende pastoor, er moet toch een tekst zijn die een leven uitluidt, een spreuk, een motto, een citaat..’.

En ineens wist hij het, verdomd, mevrouw Grobben had een favoriet boek, dat gebruikte ze zelfs om Nederlandse les te geven aan de buitenlanders in Dirkswoud: Alice in Wonderland. En pastoor Engelbartus de Zeeuw had destijds enkele lessen bijgewoond, en één fragment was hem bijgebleven, omdat het zo geestig was. En puntig. Maar ook omdat het eigenlijk alles zei, over het leven, het leven van mevrouw Grobben, en het citaat was een diepzinnigheid en een boerenwijsheid ineen: ideaal voor Dirkswoud. Maar wat was het ook al weer, het was geniaal in zijn simpelheid, het was het leven zelf, er was geen speld tussen te krijge… ah, daar had hij het. Dit zou de spreuk van de uitvaartdienst worden. Dit kon iedereen mooi in zijn en haar hoofd en hart laten bezinken.

 

Begin bij het begin.
Ga door tot je niet verder kunt,
en houd dan op
.’


 

Ben Hoogeboom schreef voor Sargasso, nurksmagazine en voor zichzelf. Hij had het dorp Dirkswoud bedacht. Hij had de geschiedenis van Dirkswoud bedacht, hij had het dorp een stratenplan gegegeven,  een pastoor, markante middenstanders, een voetbalclub – wat je maar kon bedenken. En dat alles in een jaloersmakende, puntgave stijl. En ik hield zo van dat dorp. Van de Noordzijde, de Fourniturenzaak van Nellie Daas. En ik kon er slecht tegen dat met Ben ook Dirkswoud zou verdwijnen. Dus af en toe dwaal ik nog even langs de Noordzijde, de Zuidzijde en breng een bezoek aan  de St. Clara Kerk.

 

 

zondag 8 september 2024

Veel te veel, kan het ook wat minder?

Ik was eigenlijk op zoek naar een beginzin voor dit stukje, en ik wist het niet, want: is het onderwerp van dit stukje nou mijn probleem, of mag ik er anderen ook mee lastig vallen? Ik wist het niet. Ik wist eerlijk gezegd ook niet dat het mijn probleem was, totdat ik erover na begon te denken, en ik me steeds meer begon op te winden. En opwinden is niet goed, voor als je schrijven gaat. Dan moet je ‘state of mind’ juist bezonken zijn, zodat je alle facetten, nuances, meningen en feiten goed uit elkaar kunt houden, plus dat je ook nog ‘ns een aantrekkelijk en helder geschreven tekst levert.

Laten we maar bij het begin beginnen. Mijn vrouw en ik stapten van het weekeind op de (niet elektrische) fiets om in een dorp, een dikke 10 kilometer verderop, een kunstmarkt te bezoeken. Het was prachtig fietsweer: droog, weinig Beaufort, 25 graden Celsius, dus ik schat dat het merendeel van de bezoekers van die kunstmarkt per fiets kwam. De markt was erg leuk en divers, mijn vrouw kocht twee collages voor een redelijke prijs, en in de loterij wonnen we nog een foto van Hans Grevers, (een foto gemaakt door Hans Grevers, bedoel ik dus) dus, nee, geen klachten.

En, zoals iedereen weet: kunst maakt dorstig en hongerig. Gelukkig waren er rondom de kunstmarkt voldoende horecagelegenheden, allemaal met drukbezet terras. De bediening liep af en aan met glazen en borden. Deze zonnige dag moet qua omzet toch in de top vijf zijn beland van dit Sallandse dorp.

Okay, genoeg sfeertekening. Wij streken ook neer op een terras voor de lunch. Ik bestelde een duo sandwich met zalm en tonijnsalade (plus wat groentjes, zoals de Vlaming zegt) en mijn vrouw een clubsandwich, met daarop (of daartussen), kip, spek, kaas en ook groentjes.

Om te beginnen: we hebben heerlijk gegeten, de kip was lekker (hoorde ik) en de vissen waren ook erg smakelijk. Maar.

Het was allemaal echt veel te veel. Het was zelfs zo veel te veel, dat ik ’s avonds de maaltijd maar heb overgeslagen: ik had eenvoudig al genoeg gegeten die dag. Hoeveel eten kan er in een mens per dag? Hoeveel calorieën heeft een mens nodig per dag? Hoe obees wil men mij hebben?

Ik snap het restaurant wel: men wil gastvrij zijn, de gast waar voor zijn geld geven. Men wil niet knieperig zijn. Misschien wil men zich onderscheiden van de rest: wij zijn gul, wij serveren ruime hoeveelheden, wij zijn Sallands. En de prijs valt ook nog een keer mee: 13,50 en 14,50 euro. Dus, wat is je probleem gast? Als je het allemaal te veel vindt, bestel het dan niet. Janee, helemaal mee eens, maar: ik hou van tonijn, en ik hou van zalm, maar: niet in deze hoeveelheden.

Verspilling. Daar wil ik naar toe. Het is de verspilling. Niet alleen van de lunch van mijn vrouw en die van mij, maar bekijk het maar ‘ns per dag, of, als je durft, op jaar/seizoenbasis.

Onze borden gingen terug naar de keuken met minstens een derde van de ingredienten op het bord. Bij mij was de tonijn sowieso aan de te royale kant: twee bollen, waar 1 bol ruim had volstaan. Daarnaast had ik immers nog de boterham met zalm, plus de groentes. Hoeveel gram vis ik in totaal op mijn bord had is moeilijk te schatten, maar de helft had volstaan. De andere helft heeft zijn nutteloos eind gevonden in de kliko. In de grijze kliko, is dat. Daar kom ik zo meteen nog op.

Mijn vrouw had die clubsandwich, die bestond, klassiek, uit een stapeling van drie sneden brood met daartussen de kip, kaas en het spek. Lekker, zeker, maar ook: veel te veel. Vijfentwintig procent ging weer terug naar de keuken, naar de kliko.

In de horeca wordt jaarlijks 50.000 ton (50 miljoen kilo) aan eten weggegooid. En dat belandt dus vaak in de grijze afvalcontainer. (Hoeveel euro’s zouden dat zijn die weggegooid worden? Maar ja, wordt die pijn wel gevoeld als dat afval al betaald is door de gast?) De afvalscheiding zoals de burger, de consument, de gast, die thuis heeft, is in de horeca, zeker in de binnensteden, niet vanzelfsprekend: het restafval en het groenafval gaat in dezelfde container. Er is geen biobak. Met die hoeveelheden, en vaak dierlijke resten (vis!), zou dat ook enorm gaan rotten en stinken, kortom: overlast.

Ik wil geen negatief stukje typen. Ga gerust met, of zonder de fiets op pad om op het (Sallandse) platteland een activiteit, of een monument te bezoeken. En gebruik daar dan ook gerust een lunch bij. Er zijn zoveel leuke eetgelegenheden met gezellige en correcte bediening in een mooie omgeving.

Maar. Die kaart. Daar moeten we het even over hebben. Zonder met de vinger te zwaaien, want ik wil een opbouwend slot van dit stukje.

Die lunches, zou het niet een idee zijn om die aan te bieden in twee, of misschien wel drie ‘hoeveelheden’. Dus dan staat er een zalm/tonijn sandwich op de kaart, en dan krijgt de gast de vraag: ’wilt u de kleine of de grote versie?’ En ja, dat scheelt dan misschien 2 euro, maar de verspilling is er dan door die keuze een stuk minder. En de gast blijft gezonder (ja, we weten dat de horeca er niet in eerste instantie is voor de gezondheid van haar gasten, en dat dat hun eigen verantwoordelijkheid is, maar toch, er ligt een uitdaging).

 

Leuk idee

Hij zou zijn gedichten gaan voorlezen in een zorgcentrum voor ouderen. Nou leek het hem wel leuk om gebruik te maken van de traplift die in de centrale hal aanwezig was. Zijn idee was om met de gedichten plaats te nemen in het zeteltje, op start te drukken, en dan, terwijl hij langzaam omhoog vervoerd werd, de gedichten voor te lezen. Maar omdat dat toch iets meer tijd kostte dan een enkele reis eerste verdieping, had hij een tussenstop bedacht. Halverwege zette hij dan de stoel op pauze en las dan, vanuit stilstand, een paar gedichten, daarna zou hij weer start drukken, en zijn gedicht steeds verder vanuit de hoogte afronden. Spektakel.

Maar. Waarin hij niet had voorzien was dat de stoel de lange stilstand halverwege de trap niet vertrouwde, (was de gebruiker soms onwel geworden?) en alarmerend begon te piepen. Niet om aan te horen zo hard en doordringend. Daar ging zijn gedicht. 

 

(Met dank aan A.L. Snijders)

 

zaterdag 7 september 2024

Wat is er fijner dan aan het eind van de middag

Wat is er fijner dan aan het eind van de middag, in de tuin, onder de parasol, plaats te nemen, op de tuinbank, aan de tuintafel, en dan daar verder te gaan in de tweedelige uitgave van Jeroen Mettes, Achtergelaten Werk. Achtergelaten, omdat Mettes zichzelf het leven ontnomen heeft op 21 september 2006. Wat een veelheid, wat een veelzijdigheid, wat een rijkdom aan teksten.

In 2011 verscheen het Nagelaten werk van Jeroen Mettes bij uitgeverij Wereldbibliotheek. Het bestaat uit twee delen. De poëzie werd gebundeld in het volume N30+. Dit volume is grotendeels gevuld met het lange prozagedicht N30, dat uit 32 hoofdstukken bestaat. Een selectie van blogteksten, de nagelaten essays en een poëtica bij N30 werd gebundeld onder de titel Weerstandsbeleid. De Vlaamse dichter en literatuurwetenschapper Geert Buelens verzorgde het nawoord. De twee delen Nagelaten werk werden bezorgd door Piet Joostens, Frans-Willem Korsten en Daniël Rovers.

Ik heb deze uitgave destijds gekocht bij Aalpoel & Schouten, en heb ‘m ook gelezen. Toen Jeroen Mettes nog leefde, heb ik zijn site nooit bezocht. Ik had in die tijd niet zoveel met internet. Dat kwam later pas, eigenlijk een jaar later al. In 2007 zat ik in between jobs, en verkeerde daartoe veel op internet: vacatures, baantjes zoeken- kijken wat ik waard was. Internet was toen nog voor een groot deel terra incognito voor mij, veel interessants ontdekt in die tijd – maar Jeroen was toen al dood. En dat wist ik dus niet.

Wat een geest was hij. Wat een geest had hij. En we zullen dus nooit weten waar zijn geschrijf naar leiden zou. Maar wat hij achtergelaten heeft, dat is al interessant en prikkelend genoeg. Wie zou zijn hedendaags equivalent zijn?

Het Nagelaten Werk, bestaat uit twee delen. Het ene deel betreft het lange prozagedicht N30+, en het andere deel bevat zijn gedachten over (recent) verschenen (Nederlandse) gedichtenbundels. En dat is een prikkelende, intrigerende bundel.

Jeroen Mettes was zeer geïnformeerd, erudiet en hij formuleerde erg precies. En hij had dus een mening. Over poëzie kun je, dat is inherent aan het genre verschillende meningen hebben. En Jeroen Mettes had zijn serieus onderbouwde mening.

Wat een heerlijke uitgave om gewoon, kris kras door te nemen op een nazomeravond, met pen en papier ernaast en te overwegen: zou ik dit, en zou ik hier dat?

Ik had zelfs al een aantal notities (over het aantal motto’s dat aan een gedicht vooraf gaan mag. Dat ging in dit specifieke geval over het  gedicht wwwwwhooooshh van Dirk van Bastelaere, 2006 - drie motto's (toe maar) van 3 intellectuele reuzen) over bepaalde recensies en over het tijdsbeeld van deze uitgave.

En daar ga ik verder helemaal niets mee doen.

zondag 1 september 2024

De veterdief en de kaasboer

Vrijdagochtend was het, dus marktdag op de Brink. Ik keek in de kelder en in de groentela van de koelkast: ik had niet veel nodig. Eigenlijk alleen kaas.

Op vrijdag stond NijKaKaas altijd op de markt. En voor de kraam stonden twee rijen: één voor hem, en de ander voor zijn vrouw. En als het druk was kon de wachttijd wel ‘ns oplopen tot zo’n 15 minuten. Maar vandaag ging het snel. Ik had de juiste rij gekozen. Voor mij stond alleen nog een klant die ik halverwege de zestig schatte. Hij had een groene broek aan. En een petje op, en blauwe sokken in zijn sandalen. Maar vooral viel mij zijn tengere postuur op. Hij was amper 1 meter 75, maar hij was ook nog erg spichtig.

Toen hij aan de beurt was, haalde hij een plastic tas uit zijn rugzakje en begon zijn bestelling op te sommen. Allemachtig. Hij noemde wel 6 verschillende soorten kaas. En zijn hoofd bewoog als een vogelkopje van links naar rechts. En wat lag daar, hoe heette dat? En zijn hoofd maakte een pikkende beweging naar rechts. En dat kaasje daar, schichte zijn hoofd. Zijn oogjes priemden dwars door de kraam.

Wat een vreemd mannetje. Maar kende ik hem niet ergens van? Had ik hem al niet een keer eerder ontmoet? Dat spichtige, dat priemende, dat watervlugge – waar kende ik dat toch van? En ineens wist ik het. Het was dat mannetje dat Marten Heijs zijn veters ontfutseld had. Hij was het. Geen twijfel mogelijk. De veterdief uit Noordwijk stond hier in Deventer doodgemoedereerd voor 35 euro kaas te kopen.

 De veterdief droeg vandaag sandalen, maar ik was toch gelijk op mijn hoede, had ik wel op zijn handen gelet of waren het klauwtjes? Terwijl ik het mannetje in de gaten hield, probeerde ik snel mijn schoenen te inspecteren, zaten de veters wel goed vast? En kon ik én kaas bestellen en tegelijk mijn veters in de gaten houden? En stel dat hij zijn interesse inmiddels van veters naar schoenen had verplaatst? Ik moest pal blijven staan. Verdikkie, ik kreeg het er warm van, zo werd mijn vrijdagse marktbezoek nog spannend door die veterdief met dat vogelkopje voor me.

Ik keek op, het mannetje was weg, met zijn kaasjes. Waar was hij zo ineens heen? Ik keek rond, voor de zekerheid keek ik ook even naar boven, je weet het immers niet, maar ook daar geen spoor.