Je
stapte in het reuzenrad en de stad begon te draaien.
Daar
was de kerk en daar de rivier. Daar zag je de trein,
En
daar het plantsoen. Hoger ging je, hoger dan de torenspits.
Hoger
ging het, de wind stak op en wolken dreven om je heen.
Beneden
hoorde je de kermismuziek, je zwaaide maar er was
Niemand
die je zag, wat was alles hoog en diep en klein.
Je
ging op de rand van de gondel staan en boog je over de rand.
Je
wiebelde je zag een roze wolk en dook toen naar beneden,
Pijlsnel
ging het, loodrecht naar de roze wolk, die brak je val,
en
bleek zoet, je was in de suikerspinkraam beland.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten