zondag 27 april 2014

De prei

Je stond daar met een schoffel en in je oude kloffie.
En voor je lagen eindeloze preienrijen.
Het onkruid dat moest weg, vandaag.
En was je aan het eind, of eigenlijk het begin,
want je werkte achterwaarts, dan begon je weer
van achteren af aan, je hand die stond in brand. 

Je had ze nog geplant of misschien wel gepoot,
er was een onderscheid, je was het even kwijt.
Elk gat in de grond, daar moest een zaailing in.
Ze stonden krat op krat gestapeld op het erf al klaar. 

De oogst, tot slot, was weer een aanslag op je rug.
Met greep of riek wipte je de preien uit hun bed.
Je plukte blad eraf en sneed wat in het groen, op maat
voor in het krat. Je handen kreeg je nooit meer schoon.
 

Verhuizing met een bakfiets

Ik ben ooit verhuisd met een bakfiets.
Het nieuwe huis was niet zo ver van mijn oude,
en ik had niet zo veel spullen.
En ook niet zo veel geld eigenlijk.
De huisraad ging in slappe supermarktdozen,
waar de bodem uitviel, op de trap was dat.
Lachen was dat. Wat had ik nou van waarde?
Een paar keer heen en weer rijden was genoeg,
er is nog een foto van: zit ik daar, in de bak,
met in mijn handen een wuivende potpalm.

zaterdag 26 april 2014

Schoolagenda gevonden in de Kringloopwinkel

Daar ligt dan je puberteit, je adolescentie,
te grabbel voor de graaiende klant.
Per ongeluk, met de boedel, de kastjes,
en de dozen van je ouders meegegaan.
Postelastiek erom, om alle losse blaadjes
bij mekaar te houden. Ze staken er van alle kanten
uit. Je had er werk van gemaakt, een tijdsbeeld ook.
Tentamenweek, leraar ziek, maar ook:
hier ging Erik dood, dat was de broer van Gre,
de hele kerk zat vol - de docenten schoten vol.
En daar Frankie, die ooit met de bedrijfswagen
van z'n pa op school kwam: een lijkwagen.
En goddomme, (jouw woorden) Joop ook nog.
Op Koninginnendag zag je 'm nog,
jullie zwaaiden. Hij had zijn bontjas aan.
Vroeger wilde hij naar Beiroet, met die stickers
op z'n tas. Joop, 's nachts schoot hij
met een windbuks op muizen, wat een figuur.
En in de bibliotheek las hij de boeken van
Henry Miller en Bukowski. Z'n hart stopte.
Jongensnamen, maar dan zonder de jongens
zelf, je had er niks mee. Nog niet. Je was niet
het type dat hartjes tekende.
Je had toen een beugeltje (dat hield ze
misschien wat op afstand).
Je had de afdruk van je gebit in gips,
die gaf je aan een zomaar-vriendje.
Is geboekstaafd: 12 augustus.
Hier was Echo and the Bunnyemen populair,
en hier weer de Neue Deutsche Welle.
En daar ging de werkweek
naar Midsland op Terschelling,
zat je daar tussen die Surinaamse
ex-verslaafden, met hun soulmuziek.
Je vond het griezelig, maar wat interessant.
Je hield sowieso van zingen en van muziek,
het schoolkoor, de repetities.
En van rake citaten. Altijd prijs.
Hier Nietsche, daar Ghandi. Compacte
wijsheden die je in je zak kon steken.
Alleen het overschrijven maakte je al wijzer.
Houvasten waren het, richtsnoeren misschien.
Je wilde het leven onderzoeken, je toekomst exploreren.
Je probeerde je pen, je probeerde het leven.
Je hele argeloosheid ligt hier geconserveerd.
Wie weet ben je al lang getrouwd, of misschien wel dood.
Maar toen moest de sprong nog gemaakt,
dit hier was het warmlopen, het verkenningshandboek,
op de groei gekocht, vermomd als meisjesagenda.
En dat voor maar 50 cent. Toch weer teruggelegd.

dinsdag 22 april 2014

Hoe krijg je de zee weer terug in de emmer

Hoe krijg je de zee weer terug
in de emmer. Hoe krijg je die
eindeloze zomer weer zo dat
hij past in twee weken?
Hoe passen al die vondsten
uit de zee in dat schepnetje?
Of moet dat andersom: hoe
passen al die vondsten uit dat
schepnetje weer in de zee?
Voor de zee was je niet bang,
de grootte van het strand,
schrok je niet af, en de schelpen
beschouwde je stuk voor stuk.
Hoe kreeg je die foto's verkleurd?
Hoe krijg je de zee weer terug
in de emmer? Hoe krijg je
die herinneringen weer terug?

donderdag 17 april 2014

De schizofreen

Daar fietst Jezus in de ochtendschemer door de stad.
Zigzaggend door de winkelstraten, van afvalbak naar
afvalbak. Op zoek naar de flessen met statiegeld erop.
Later zit hij op een bankje bij de rotonde,
om kwart voor zeven 's ochtends.
Met zijn ziel als enige gezelschap.
Gezelschap zoekt hij niet. Verwacht 
geen groet of oogcontact.
En dan loopt hij, (waar is zijn fiets?)
dun als hij is, op zijn benen als stelten,
zwijgend door zijn wereld: de binnenstad,
en door zijn binnenwereld.
Heeft een gitaar, die ontbeert wat snaren,
neemt 'm mee tijdens zijn zwerven.
Houdt de klankkast tegen een putdeksel,
op zoek naar onderaardse resonantie.
Jarenlang gebruik van medicatie,
laat zo z'n sporen na. Hij doet
zijn passen behoedzaam, en lijkt met
zijn armen te zoeken naar een evenwicht.
Het is een vreemde motoriek.
Later is hij te vinden aan de IJssel,
de wind waait zijn haar en baard
voor zijn gezicht. Hij ziet eruit
als een wuivende waterplant.
Zijn kleding past hem nu al jaren.
Zijn blik kijkt ver weg en langs je heen
alsof hij weet en heeft gezien.

maandag 14 april 2014

Romantisch

Werd ik wakker bij jou, in jouw bed,
in jouw huis, door je wekkerradio.
Kreeg je de filemeldingen en het nieuws.
Ik kon die stemmen 's ochtends
nooit zo thuisbrengen. De radio stond ook aan
jouw kant van het bed, eenpersoons.
Dus verplicht knus, of je nu wilde of niet,
lepeltje-lepeltje noemde jij: als motorrijders.
Aan de overkant van de straat stonden
de Suzuki Jeeps van de buren met hun neuzen
tegen mekaar aan geparkeerd, de bumpers
raakten elkaar. Dat vond je zo schattig.
Jij was verliefd, en zij waren erg getrouwd.
Later zijn ze alsnog gescheiden.

donderdag 10 april 2014

Hotel in Nunspeet

De man in het pak in het zaaltje
achter de microfoon sprak Bijbeltaal.
Ik had het kunnen weten, of raden,
zijn publiek was erop gekleed.
De rokken strak in de plooi,
de scherpe vouw in de ernst.
Kinderen met een grap over een profeet
met een baard. En een psalm, nummer 23,
dat zwaar gedragen wordt ingezet.
En als vanzelf neurie ik mee.
Een vaag besef van lang geleden,
drong zich op: de gereformeerden.
En hier bevond ik me in de Bijbelstreek
waar God's woord, via de ouderling
dreunend uit de boxen tot mij kwam.
De broeders en zusters aan de tafels,
neigden hun hoofd, ze sloten hun ogen,
vouwden hun handen en ontvingen de zegen.
De Heer wordt bedankt.
Achter de toog klinkt licht gerinkel
de ober ziet de gebogen hoofden
en poleert alvast de glazen: er wordt
straks vast naar het klare gesmacht.
Uit de boxen weerklinkt tot slot
een dof en dreigend amen.
 

zaterdag 5 april 2014

Stukje in een rode Alfa

Zaten we in die knalrode, glimmende Alfa in het havengebied, mijn handen stevig geklemd om het nerveuze kleine stuur. Het was krap in de Alfa. En warm, het dak kon niet open. De raampjes ook niet. En op de achterbank ging die stukjesschrijver maar door. Hij las voor wat hij geschreven had. Prettige duidelijke stem, daar niet van. Maar die Alfa, mooie auto, erg krap en erg warm. Ik probeerde mijn aandacht op de weg te houden. Maar die stukjesschrijver op de achterbank ging maar door.
Het was een goede column, dat hoorde ik ook wel. Rake dialogen, details juist gedoseerd, mooi onderwerp. Het bleef interessant tot en met het mooie einde. Niks op aan te merken. Hij kon schrijven. Het stukje stond in een traditie, Carmiggelt kon je horen. Een fijn stukje. Maar die Alfa, knalrood, nerveus stuurtje, krap en warm.
 

donderdag 3 april 2014

Mislukt liefdesgedicht

Je was weer 'ns verliefd en had de laatste pont gemist.
Je hoofd was in de wolken en je had een hart dat over liep.
De rivier stroomde snel en donker, je wist dat ze nooit sliep.
Dat werd de lange route over de brug, voor je werd vermist. 

Je liep en dacht aan allerlei, maar toch vooral aan haar,
Haar naam, haar mond, aan wat ze had gezegd, haar motoriek
Je at niet meer, je sliep slecht, van verliefdheid was je ziek.
Je had koorts, je ijlde, het is haar of anders niks, vandaar. 

Van de grootste liefde komt uiteindelijk de grootste pijn
Zij krijgt genoeg van jou en jij stalkt haar dag en nacht.
Je hart krimpt samen, dit is niet wat je had verwacht.
Je hebt de pont gemist, je stapt van de brug zo in de Rijn.

dinsdag 1 april 2014

Schoolfoto

Je werd in een schoolbank gezet en deed alsof je schreef.
Je was een attribuut. Je was gekamd, je zag er piekfijn uit.
Je schooltijd werd stilgezet, je zag jezelf weerspiegeld in de ruit.
De fotograaf regisseerde je: zit stil en hang toch niet zo scheef. 

Je deed alsof je schreef, je jeugd werd vastgelegd.
Het was een pose: zo werd je in de toekomst verwacht.
De bladzijdes bleven wit, het was maar voor de vorm, niet echt.
Je bent zes, er wordt nog iets over zwart en wit of kleur gezegd. 

Terug in de klas los je weer op in het geheel, je deinst
terug in je bankje, je voelt je nog half bevroren, je grijns
nog wel het meest. Het schutblad wacht op je en is mat.
Heeft het verleden je in de toekomst toch nog beetgehad.