zaterdag 12 oktober 2024

Gondelvaart

We begrepen dat we de stad niet via de juiste looproute betraden.
We hadden linksaf gemoeten, toen we het station verlieten. En wij
gingen rechtdoor. Zuinigheid en fantasieloosheid van de Gemeente,
tsja, hadden ze maar die saaie brug attractief moeten maken,
met kunst, met beelden, met iets waar mijn voeten heen zouden
willen. Nu kwamen we uit bij het daagse territorium van de burger,
bij de Dirk/Plus/Jumbo, de wietwalm van de coffeeshop,
de parkeergarage, de hangplek van ‘de rugzakjes’,
niet echt plekken die je als de stad in de etalage zet.

Je keerde op je schreden terug, en passeerde nu het theater,
rechtdoor naar Het Plein, waar de bedwelmende frituurdampen
van de Mac (waar eerst de boekwinkel zat, o, de tijden, ze veranderen) je de adem benemen.

Je had een kabelbaan in gedachten, van hier, tot over de rivier.
In cabines, en dan zo’n veertig meter hoog, traag
over binnenstad, spoor, brug, rivier, weer naar beneden.
Je visualiseerde jezelf al in zo’n glazen kistje, afgesloten,
bungelend aan een draad: de vaste grond ver beneden.
Die nietigheid van alles, niet alleen van alles daar diep beneden,
drong zich verstikkend op, je verstarde tot en met. En de tijd
leek hierboven tergend traag te gaan. Je leefde even compleet
in de breedte. Je knokkels werden wit, je hartslag versnelde
en je voelde je temperatuur ongemakkelijk stijgen, je deed
je ogen dicht en probeerde niet in het hier en in het nu te zijn.

Vanochtend had je thuis, in de wc-pot, de staart van een rat
zien wegglippen, onderwater, terug het riool in. Je deed het
deksel dicht en verzwaarde het deksel met een zak cement.
Dit kwam nu slecht uit, je had je huis, en dat van de buren,
net verhuurd. Je vond jezelf onverantwoordelijk. Je hoorde
steeds die ‘splash’ van die rat in je hoofd, terwijl je hoog boven
de rivier zweefde. Hoe moest dat nu verder, dacht je, je zweette.

Je zag de kathedraal van boven. Hoeveel eeuwen hield hij hier
al stand? Je wist: van binnen werd hij gestut door mega stempels.
De hele godganse boel verzakte hier, daar hielp geen stutten aan.
Jouw leven hing aan een draadje, je ogen opengesperd nu,
en je hart bungelde in je borstkas. Was dit dan hoe je je tot
je bestemming moest komen? In je binnenzak stak het ticket
van deze overtocht, wie had je hier tot verleid? Het portier
was van buiten afgesloten, er was geen hendel aan de binnenkant.

Dit was de situatie, dit was de deal. Je hing nu boven het water, beneden voer een speelgoed-aak, en je zag autootjes op de brug.
Je had het benauwd, maar dat wisten we nu wel.
De gondel daalde, zette de landing in. In de stadsweide beneden
draafde een paard, je meende te zien dat ze gekleurde manen had,
je vatte dat op als een goed teken. Langzaam raapte je jezelf
weer bij elkaar. De aarde kwam weer dichtbij. Zag je daar niet
het dak van je ouwe huis?

Je stapte de gondel uit, over de rat, morsdood.

 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten