dinsdag 25 maart 2014

Studentenhuis

Het was een huis met vele kamers
en drie keukens. Op de trap lag altijd post
van ex-bewoners. De lucht van de katten
hing daar en kreeg je nooit meer weg. 

De buurjongen verbeterde
de boeken van Isaac Babel,
hij streepte alles door wat overbodig was,
hij streepte complete passages weg. 

Toen hij op vakantie was,
gaven we zijn katten Shebah,
bij zijn terugkeer lustten ze
zijn Aldimeuk niet meer. 

Was er dat feestje waar die brandblusser afging,
en die wasbak van de muur ging,
en Wim die kotste vanaf het balkon
en de buurman die aan de deur stond, boos.

Op zolder woonde die vrouw,
ze was blijven hangen, huisoudste.
Mannen wilden haar niet. Schuw
trok ze aan het touw voor de deur.
Vroeger geloofde ze erg in God.

In de keuken hing compleet vervet,
het schoonmaakrooster. In de gootsteen
kleefde de afwas aan mekaar.
's Nachts om drie uur aten we de saté
en nasi goreng boontjes met ei van Jan,
en smeerden dan de boel in de pan weer glad. 

De meisjes, ze droogden hun was
op de verwarming in de keuken.
Na drie jaar lag nog steeds dat
shampoofles dopje in de douche
op dezelfde plek. 

De telefoon hing in de gang,
met de tikkenlijst ernaast.
Aan het eind van de maand
liepen de spooktikken op.
Maarten was nooit verdacht:
hij was doof en had zijn eigen telefoon. 

We vormden een surrogaatgezin
zonder ouders zaten we aan tafel,
hingen we voor de televisie.
In de weekeinden had ik het huis voor
mij alleen, ze gingen naar huis, zeiden ze.
En ik dwaalde door de gangen.
Af en toe klonk er een bel,
maar er was niemand thuis.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten