Was het een koortsdroom waarin ik,
zittend in een golfkarretje
scheurde door de gangen van
het labyrint, dat een
ziekenhuis bleek te zijn. Dat
concludeerde ik nadat
ik verschillende groepjes witgejaste
vrouwen was tegengekomen.
De chauffeur kende de weg, zette
de shuttle in de
achteruit en zwenkte links, rechts, en rechtdoor
en hield halt waar we zijn
moesten. (We hadden ons
eerst vergist: we stegen met
de lift naar de bovenste
etage, daarna daalden we
weer.) Mijn moeder bleek
de hoofdpersoon, het draaide
hier om haar. Men kende
haar hier. Ze had een afspraak,
ze werd verwacht. Men
vroeg wat haar wensen waren,
men stelde haar op haar
gemak. Ik werd naar een stoel
voor het publiek gedirigeerd.
En mijn moeder werd in het licht gezet. Mijn rol beperkte zich
tot bemoedigende woorden en het vasthouden van de hand.
En ik zag daar mijn moeder:
met verdoofde kaken,
bloed werd uit haar mond
gezogen, de tang trok een
kies en een stuk wortel dat
was achtergebleven. Er werd
gewrikt, er was weerbarstig bot, er klonk akelig gekraak,
en mijn moeder gaf misschien een
krimp of twee, maar
meer niet. Ze hield zich
kranig bewonderenswaardig.
(Of moet dat andersom). Tussendoor
was er wel pijn,
en gejammer, extra verdoving werd
ingebracht door
de gemaskerden. Mijn dappere, onverschrokken,
lieve moeder doorstond de behandeling
met glans:
ze bleef de assistentes
betitelen als ‘schatjes’.
We bestegen het golfkarretje weer, naar de uitgang.
We gingen de bocht om, mam, je lip is dik mam, en
je mond staat scheef, maar je lacht mam, je lacht.
(Maar naar de BeeGees, die gedurende de hele helse
behandeling
door de behandelkamer pompten,
zal ik nooit meer
neutraal kunnen luisteren).
Geen opmerkingen:
Een reactie posten