Toen ik een paniekaanval in
de metro had, full blown,
hartslag ver in het rood,
ademhaling gejaagd,
gedachten op hol en mijn algemene
en specifieke
mindset van toen was: okay, dit was het dan,
dag leven, het was leuk om
een tijdje samen op
te trekken, maar nu is het
tijd om afscheid te nemen.
Enfin, toen dus, toen ik dacht
dat het niet erger kon,
Komt daar die freak het
treinstel binnen: graat- en
graatmager. Armen en benen
als sateprikkers,
kleren? Een soort van
windsels droeg hij. Grime
of make-up had hij ook, een
soort kruising tussen
Edward Scissorhands, een
dunne Roberth Smith,
een vogelverschrikker en een net
ontwaakte mummie.
Heb je het plaatje? Hield een
heel verhaal,
kon ik natuurlijk niet volgen
–
maar uiteindelijk wilde hij
gewoon geld. Maar verder
goeie act wel, ja. Maar
misschien was hij wel
terminaal en tragisch, je
weet het niet.
Terwijl ik een muntje ronddraaide
in mijn hand
was het net of het licht
veranderde en de trein
langzamer reed. Toen kreeg ik
een inzicht,
alsof het gordijn even
weggeschoven werd,
en ik erachter kon kijken,
een glimp. Of keek
ik een spiegel? Alle momenten
van ons leven
bevinden zich in een ruimte,
alles, dat wat je
hebt meegemaakt, de
toekomstige gebeurtenissen,
ze bestaan al. De personen
die je ontmoet,
hebt ontmoet, gaat ontmoeten,
zijn hier al.
Er wordt gewacht tot jij er
bent. Waar blijft hij toch?
Een visioen was het wat ik had. Ik hoorde
Een visioen was het wat ik had. Ik hoorde
de wielen van de metro
ratelen en het jachtige
gehijg van mijn eigen
ademhaling.
De mummieman had zijn zwart-omrande
ogen
op mij gericht: ‘je mobieltje
is gevallen, man’,
zei hij en nam mijn muntje
over. De realiteit
wilde weer bij mij aan boord,
het stuur weer
overnemen, terug het leven in:
mobieltje in de jas,
rechtshouden op de roltrap –
op naar boven
op weg naar het licht. Joehoe,
ik ben er weer.