Na de geboorte van je zoon
moest je toch wel erg wennen
aan de nieuwe situatie: bang
dat vliegende buizerds
je zoon uit de kinderwagen
konden roven. Je had vreemde
visioenen van bommenwerpers
boven de stad.
Je was bang dat je niet in
het onderhoud kon voorzien,
want de opdrachten kwamen
niet vanzelf binnen.
Je had dat veel te dure huis
gekocht en je vrouw
haar gezondheid bleek niet zo
goed. Alles kwam
op jou neer. Er gebeurde zo
veel dat je soms dacht: tering.
En dan moest je dus bij een
psych, eens per week,
je eigen handelen gaan
analyseren. Je hield nergens meer
ademruimte over. Dan kon je
’s avonds naast het kinderbedje
gaan zitten, nachtlampje aan.
En ondertussen plande
je in je hoofd morgen,
overmorgen en plamuurde
de boel vol met afspraken. Slaap
kreeg je je sowieso te kort,
dat sloopte je langzaam. Je
hield stand daar, eenzaam
bij het nachtlampje. Je keek
naar buiten, je zag het
duister in. Je was haast
ongemerkt zo het narratief
van pasgetrouwde, ambitieuze,
dertiger met moeilijk
kind ingerold. Je las wel ‘ns
wat en je hoorde genoeg.
Er zat niks anders op dan de
rit maar uit te zitten.
Op naar de ochtend. Je mobiel
lag voor je. Je had
‘m uitgeschakeld. Alles stond
stil, doodstil.