ze is aan het werk, met vis
en haar vereelte handen.
Ze draagt haar kapje. Ze is
zo dichtbij, ze lijkt niet zo ver meer.
Het bosje bloemen, gevonden in
het trapgat van de Wilhelminabrug.
Netjes in cellofaan verpakt,
maar geen kaartje. Ik raap het op en probeer
het te slijten aan de
drankmannen daar beneden, net om de hoek.
Ze zijn er maar verlegen
mee, het boeket blijkt ineens een vreemd object.
En neem nou Ilse, die een
naaktfoto van zichzelf maakte,
met haar Nikkormat, op de
rug gezien, hoed op haar hoofd,
toch een verbazend
herkenbaar portret op internet.
Liep ik met m'n blikjes bier
1664, een goed jaar, in Parijs over
straat,
ik moest ze kwijt, ze waren teveel.
Waar is de clochard als je 'm nodig hebt?
Uiteindelijk gevonden. De zwerver
stupefait met de blikjes achterlatend.
Was ik op die reünie van
mijn basisschool,
staan we daar voor onze
klassenfoto van toen,
ik sta weer tussen Niek en
Albert in, net als
veertig jaar geleden. Kijkt
die foto ook ons aan,
en je ziet ze denken: zijn
wij dat?
Er is verwondering genoeg in
het alledaagse. Dus,
hou verre van mij: de
dauwdruppels op die tere bloem,
de roze gloed van de zonsopgang,
de pasgeboren baby,
het wonder van het nieuwe
leven - uitgezonderd dan van die pan
die de hele vakantie thuis op
het fornuis had gestaan,
met dat restje erin. En dat
ik bij thuiskomst het deksel
lichtte - en stil viel van
al dat nieuwe leven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten