We waren een weekend in
Amsterdam geweest
Het hotel was luxe, de wc had
een draaikolk.
De sensor sprong ’s nachts aan
zodra je je bewoog.
De kunst in je kamer was van Appel
en Wolvecamp.
Op De Dam een evangelist met
een geluidsbox,
Christus dit, en Christus dat
en Christus aan het kruis.
Verder, de laatste Palestina
demonstranten,
En een zanger met een grap: ‘Hallo
Doetinchem.’
Je broodje dat je had als lunch,
was koud, ijskoud.
In de galerie was iedereen in
zwart gekleed
Er waren honderd
zelfportretten te zien
De schilder was er ook, dat maakte honderd één.
’s Avonds werd je verwacht
bij de Libanees,
Beyrouth. Het eten was
heerlijk, (het interieur
versleten). ‘Johannes van Dam
nam altijd
zijn eigen bestek mee', vertelde
de eigenaar.
Met de receptionist alsmede
de barman
in het hotel, sprak je
Engels. Er werd geschaakt.
Op de gracht wurmde je je om Tiktok-rijen,
maar aan de wietwalm viel
niet te ontkomen.
Je wist waarvoor je kwam: poëzie
bij Perdu
(die maffe glossy van
Obe Obema).
En De Slegte voor Jaap
Blonk, met ceedee,
En Jos Versteegen, bij Kok,
Oude Hooghstraat,
Voor een etui gingen wij naar Van der Linde
Rozengracht, zonder water, en
ook zonder etui.
We liepen alle gangen, we zagen
alle vakken
we vertrokken met schetsboek
en gellyplate.
De misdaad in de grootstad
was een fatbike
die je tegenkwam, aan de rand
van de gracht,
leeggeplukt, je zag snoertjes
zonder einde.
Een Golfje verderop gaf
brullend gas.
Je wandelde, je hoorde de
tring van de tram
Hoe heette dit eigenlijk, dit
punt waar je was?
Je keek omhoog: Mozes enAäronstraat,
je wist gelijk: je moeder laat
van zich horen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten