maandag 18 mei 2020

Woordkroos



Herman, je was een geweldige vent en een aardige man.
Je was prettig gezelschap. Je trakteerde mij op een biertje
op dat terras in Haarlem en de dames vonden je charmant.
Je was belezen, uiteraard. Het was altijd prettig om jou
te ontmoeten, ergens op straat, te luisteren naar jou.
Je formuleerde je zinnen zo precies en je had die
jaloersmakende dictie als je je gedichten las.
En Herman, je wordt node gemist bij het Deventer
Dichters Café. Maar toch een woordje van kritiek:
voor titels voor dichtbundels had je geen sjoege.
Ik bedoel, wie noemt er zijn nieuwe dichtbundel
nou Woordkroos? Nee, dat trekt drommen liefhebbers
en kopers naar de kassa van de boekwinkels. Woordkroos, 
getverdemme, Woordkroos. Waar is de poëzie? Je had de
bundel net zo goed Mispeer kunnen noemen. Er zit toch
geen leven in zo’n woord, geen aantrekkingskracht?
Ik gok dat je dacht aan Martinus Nijhoff en het gedicht 
Het kind en ik. Of aan En Jezus schreef in het kroos – sorry,
in het zand, van Gerrit Achterberg. Jouw tijd. Ik snap dat wel.
Bundels droegen toen van die statische titels: Oogsteen, 
Strijklicht, Beemdgras, Maanlicht, Gebroken kleuren,
Gedachten, Stapsteen, Ogentroost, Kinderspel, Avondrood.
Maar echt swingen wil zo’n titel toch niet, er zit geen soul in.
Het danst niet, het staat stil, halte Woordkroos, iemand?
En poëzie of niet, je moet toch aan de commercie denken,
aan de rij bij de kassa, je moet de lezer prikkelen.
Dus, Herman, had mij gevraagd voor een prikkelende titel,
zoiets, dat lukt mij wel, zoiets is bij mij in goede handen.
Mochten we mekaar weer zien, krijg jij van mij een titel,
en het drankje is dan van mij, Woordproost!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten