Ze dronken en
rookten waren luidruchtig op straat, je hoorde hen van ver al aankomen. Hun
grappen waren lomp, hun stemmen vervormde de woorden. Ze waren brutaal ze waren
grof. Hun lach die gierde om elke grap, ze
waren onhandig op de trap, ze struikelden, ze vielen. Jij dacht ondertussen aan
het vale ochtendlicht, de lege flessen Je knipte de lamp aan, deed de muziek
uit en verzamelde de glazen. Je dacht: en nu is het genoeg, ik rol de haspel
uit en spuit de boel schoon, het vuil eruit. Maar dat deed je niet. Je bleef in
je rol, je wenste ze beleefd een goede nacht. Je overwoog twee flinke fluimen in
hun ontbijt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten