Ik vond je op de zolder van de slager
en in de kelder van de brouwer.
Je was in de school en in de kerk
en het klooster. Maar je was ook
midden op het plein en op de daken.
Je reed mee op de rug van een paard
en je zat als een duif op de nok.
Je was achter in de wei, en in de bomen
naast de beek. Op de stoeptegels was je
geplakt. Je hield van donkere zolders en
hoekjes en kasten, in schuren en in
stallen, van verval hield je.
Dat stond je goed, paste wel bij je.
Je was zomer en je was platteland,
je was die onzichtbare stem in die boom.
je was wat ik nodig had, ik ga je missen.
Dit dorp, dit plein waar de tractors denderen
langs de terrasjes van de Eendracht
en de Hommelhof.
Je bent weg, het kon niet uit,
doen we niet dramatisch over,
met gedichten betaal je immers
geen rekeningen, maar
eeuwig doodzonde blijft het wel.
Vaarwel, misschien tot ziens.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten