Vanmiddag
weer je graf bezocht,
Je
bent daar niet, dat weet ik wel;
we
hebben je lichaam daar begraven.
Jijzelf
bent continu in mijn gedachten.
Ik
hoop je altijd een beetje bij te praten:
die
zijn gescheiden en zijn kind is ontspoord.
Je
vrienden van toen, die zie ik nooit meer.
Een
ervan is dit jaar overleden. Misschien
dat
jullie elkaar alweer hebben ontmoet.
De
stad verandert, de Lange B. was weer ‘ns
opgebroken
en het Stationsplein staat op z’n kop.
De
rijrichting van de Leusensteeg en de Kuiperstraat
hebben
ze omgedraaid. De Tor bestaat al lang
niet
meer en ook De Elegast is nu gesloten.
De
tap in De Heks staat nu overdwars.
Ik
heb onkruid gewied, je steen gepoetst
en
lavendel geplant. Tot slot heb ik met de
gieter
de plantjes begoten. De tijd staat hier
eeuwig
voor je stil tussen die twee jaartallen,
ze
liggen veel te dicht bij elkaar.
Soms
zie ik je weer lopen op straat: een kapsel,
een
zelfde postuur of motoriek. Dan herken ik
je
kleding of meen ik een gelaatstrek…
maar
altijd heb ik het mis, ben jij het niet,
is
mijn adem weer voor niets gestokt.
Ik
fiets zometeen weer terug, jij blijft hier.
Ik
zeg tot ziens, of denk het in ieder geval.
Het
heeft allemaal zo godvergeten weinig zin,
mijn
bezoek, het gieten en de plantjes, maar
bovenal,
dat jij hier al meer dan dertig jaren ligt.