Lang voordat het hip werd, woonde ik aan de haven,
tussen de overslagkade en de VAM-spoorlijn.
Elke avond, tussen zes en zeven, passeerde de trein,
de hoorn klonk bij het kruisen van de industrieweg
de wissel werd overgehaald, er klonk rails
tegen rails, en de trein rangeerde.
Vanuit mijn keuken groette ik de machinist,
metershoog schoof de locomotief weer voorbij,
maar nu in de andere richting, op drie meter afstand.
’s Zomers zaten we buiten, er werd een aak gelost,
of juist gevuld met grint. De kettingen van de kraan
ratelden. Er kleurde wat diesel op het water.
Op zondag was het altijd stil,
dan liepen er konijnen tussen de bielzen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten