Er
is een boom geveld in het Worpplantsoen,
Het
was een beuk van twee honderd jaren.
Hij
stond daar niemand in de weg.
Hij
had de IJssel zien wassen, hij had de stad
zien
opgroeien. Hij had Napoleon gezien,
hij
had de oorlogen gezien. Hij groeide door.
Zijn
bladeren ruisten niet in zijn val.
Het
was een wintermorgen, het was alleen de stam
en
de kale takken, het was een doffe klap.
Hij
is geveld, hij had zich niet verweerd, hij was alleen
tegen
die motorzaag die woensdagmorgen.
Zijn
lot was van tevoren op de kaart aangegeven.
Er
is een rode beuk geveld, er is een traan geweld:
degene
die het beulswerk heeft verricht,
heeft
zijn motorzaag in de verkeerde bast gezet.
De
beuk ligt nu in parten, in stukken verminkt,
klaar
voor transport, het motorgeweld loeide maar kort.
Er
is vandaag een beuk vermoord.
Het
was een foutje, niet zo bedoeld.
Neem
het de ambtenaar niet al te kwalijk,
hij
ziet in de toetsen geen verschil
tussen
beuk of eik, tussen ziek en gezond.
Hij
heeft vandaag, net voor de koffie,
een
beuk geveld in het Worpplantsoen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten