maandag 25 januari 2016

Poëziewedstrijd



Daar zat je met gebogen hoofd, te wachten
tot je naam zou worden afgeroepen,
dan restte je de gang naar het podium.
Je zag er tegenop als was het een schavot.
Er was een kleine trap, die moest je op,
(‘o jongen met je wankel hoofd,
aan de beul al vooruit beloofd’)
dat deed je dan, met droge keel en kloppend hart.

’s Avonds thuis, alleen met je pen onder de lamp,
zette je de wereld naar je hand, heerste je op papier.
Maar hier was je tred traag, als waadde je door stroop.
De jury grijnsde, ze hadden hun arm al uitgestrekt
naar jou, ze leidden je naar de microfoon, en babbelden
(‘o hou het kort’, smeekte het in je hoofd) een introductie,
je keek in het donker van de zaal, en gaf, dacht je,
antwoord op een vraag.

Je kneep je gedicht haast fijn in je hand,
je eigen stem klonk vreemd uit de boxen,
en je raffelde, al schotsen springend,
je haastig naar het eind. Goddank, dacht je,
het zit erop, want je wist, je gedicht was beroerd,
de winnaar wachtte nogmaals dezelfde hellegang.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten