donderdag 21 januari 2016

PAAZ


De deuren schoven achter hem dicht, hij hoorde de dubbelklik.
Hij stond buiten met zijn gitaar over zijn schouder
zijn rolkoffer volgde hem ratelend naar de bushalte.
Op weg naar weg van hier, naar het centrum van de stad,
misschien. Of toch even langs zijn ouders.
Ze zien hem aankomen. Zijn haar te lang en warrig.
en zijn gitaarkoffer. En zijn doosje met medicijnen.

Er wachtte daar weer gedrag. Van vroeger.
Hij kon zo weer in die rol stappen. Hij bleef de zoon,
en zijn vader bleef zijn vader.
Eerst maar een busritje proberen, groeten
naar de chauffeur, het juiste woord paraat,
een lach, niet te uitbundig, als de juiste mimiek,
de wereld als sparringspartner.

Hij draaide zich om naar de kliniek, en zwaaide
naar de ramen waarachter hij de gezichten zag,
de deeltijd, het meisje dat altijd PAAS zei,
de jongen die kannetjes koffiemelk dronk,
en ’s nachts danste door de gangen.
En het katatone meisje dat mechanisch zwaaide.
En hij? Hij had zijn bestaan in een rolkoffer,
en sleepte dat achter hem aan. Hij zag trouwens
altijd gezichten achter ramen.
In zijn gitaarkoffer had hij noten opgesloten
en wat liedjes die hij had bedacht.
Sissend sloten de deuren van de bus,
zijn hoofd zat helemaal vol,
ze waren nog niet van hem af.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten