Je
ging uit eten aan de haven,
pal
aan de steile kade, je keek zo,
het
was eb, een meter of wat naar beneden.
En
rook het slib, het zilt, het zout, de zee,
de
vis, je hoorde het ruisen van de zee,
je
zag dat late bootje dat koers zette naar de wal.
De
serveerster had blote armen,
en
was mager, terwijl toch eten voldoende,
zou
je denken. Je vermoedde een probleem,
of
meerdere, uit het verleden. Wellicht specifiek
een
eetprobleem, of dat ze rookte,
dat
kon ook. Een ziekte kon ook nog, maar,
je
wilde het positief houden: dat ze in training was,
voor
een marathon, of, vooruit, voor de halve.
Er
stond een verhaal op haar armen,
je
probeerde de afbeeldingen en teksten
te
lezen en te duiden. Je zag een naam,
en
nog een naam. Je zag inkt,
maar
vooral een gat in haar ziel.
Bij
je biertje, bij het voorgerecht,
bij
het hoofdgerecht, bij het dessert,
en
bij de koffie. De plaatjes en namen
bleven
over je tafel schuiven.
Je
zag de zon ondergaan,
je
hoorde de meeuwen weemoedig
hun
kreten slaken.
Maar
jij dacht enkel aan die
getatoeëerde
bleke staken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten