Zat
je daar aan dat tuintafeltje, de boel retro opgetuigd met typemachine,
het
lint versleten, het was alsof je cicades temde. ’s Ochtends ging je werken,
en
’s avonds zocht je naar ontspanning, die zomer had je die discipline.
Het
pak vers din A4 papier verschoof van links naar rechts.
Je
rug was gekromd, je schouders hoog, je leek altijd boos.
Je
wenkbrauwen gefronst, je ogen steeds donkerder,
en
je sprak niet meer, je hamerde de toetsen, je schreef jezelf
de
volwassenheid in. Je dacht aan je verzameling superhelden.
Je
had ze bij het vuilnis gezet. Daar stonden ze nu gegeneerd
te
wachten op het gekraak dat naderde. En ze hadden zoveel
meegemaakt,
ze hadden nachten onderin de regenton doorgebracht.
Ze
hadden bij je bed gewaakt, de kaken van de hond overleefd.
Superhelden
hebben geen vader of moeder die op hen let.
Wel
hebben ze een tenminste-houdbaar-tot-datum.
Superhelden,
het zijn net mensen, bedacht je je,
en
je keel werd dik. Je had hier geen gps-signaal,
je
kon hier niks kwijt, je had hier geen bereik,
geen
verbinding. Vreemd genoeg hoorde je
je
vader praten. Je zag de barsten in het tafelblad.
’s
Ochtends telde je de waterdruppels in de Oost-Indische kers,
Je
zocht je sok. Waar was je andere schoen? Waar was je tekst?
Hier
was je nog niet eerder geweest. Je knapte het zelf maar op.
Je
had geen ideaal om na te streven, je werd die je was gebleven.
Gister
sprak je dat meisje van die fotoshoot
ze
stond in haar ondergoed aan de waterkant.
Haar
houding was klassiek, gekopieerd uit het verleden.
En
die gast, waaromheen je vanochtend stofzuigde,
hij
sliep z’n drankroes uit, godweet waar hij van droomde.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten