en er vloog
een vlieg in huis.
Hij vloog
tussen de planten op de vensterbank,
botste
tegen de ramen van de erker.
En je ziet
die vlieg, en je kijkt naar buiten,
het is
immers eind januari, het wintert buiten,
er ligt
sneeuw, en je denkt:
het is koud
jongen, blijf nou binnen.
Wat weten
vliegen nou van vriezen?
De vlieg is
alleen, botst tegen de lamp,
scharrelt
naast een theekopje,
hipt van
een krant, landt op een dichtbundel,
zit op de
rand van mijn bord zich te wassen,
wrijft z'n
pootjes tegen elkaar.
En doet dan
even een rondje om de lamp.
De vlieg
gaat af en toe naar de keuken toe,
voor een
hapje, een drankje.
Ach vlieg,
kijk toch uit. Ik had je haast,
even een
vuiltje wegpoetsen, opgeveegd.
Je zit op
mijn agenda en naast mijn koffiekop.
Is er iets
dat je zoekt, voedsel, gezelschap, kennis?
De vlieg
die wordt opdringerig, zit op de krant,
schuift aan
bij het eten, wacht op de koffie,
zit op mijn
plek, zit in mijn bier, laat zich balorig,
of juist
gulzig en onvoorzichtig geworden,
in mijn
mond klokken en weer uitspugen.
De vlieg
droogt verdwaasd, verdoofd, dronken,
(je hebt
nog steeds een hart) op de vensterbank in de zon.
Je hebt nog
steeds een hart, jaja, maar inmiddels
denk je
wel: waar is de vliegenmepper?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten