donderdag 12 maart 2015

Dakraam

Binnenkort zou ze hier al 25 jaar wonen, op deze zolderkamer twee hoog achter. Weliswaar hartje Haarlem, maar daar merkte ze alleen maar iets van als ze een stoel aanschoof en dan op het aanrecht ging staan. Dan kon ze door het dakraam de toren van de Bakenesserkerk zien, die versierde banketbakkersmuts. Vanaf de brandtrap zag ze alleen de gevels en de achtertuinen van de buren: de gezelligheid van de gezinnetjes. 's Nachts bleven op de balkons de lege wijnflessen staan. Met twee of meer glazen eromheen. Haarlem kon zo romantisch zijn als je jong was.

De douche en wc deelde ze met vier anderen. Haar huisgenoten werden elk jaar jonger. En viezer leek wel. Dat dopje van die shampoofles lag al een jaar op dezelfde plek. Was zij ook zo geweest toen zij hier onder deze hanenbalken kwam? De stereo knetterhard en dat schorre geschreeuw?

Waarom was zij nooit uitgevlogen zoals alle andere lichtingen wel hadden gedaan? Gewoon, een man, een huis, een flatje desnoods, en ook samen 's avonds wijn drinken op het balkon als de kinderen in bed liggen? Waarom vond zij geen man die bij haar wilde blijven? En waarom had funda geen huis voor haar? Opeens vond ze Kinderhuisvest een wrede naam, en Het Verwulft klonk als een vloek. En het Spaarne viel toch niet echt binnen de definitie van rivier? Ze schoof een stoel bij het aanrecht, klom erop en keek naar buiten. Ze zag de Bakenesserkerk. Daarachter, de Oude Notweg af, was Ruigoord. Als ze achterom door het dak heen kon kijken, zou ze de zee kunnen zien: ze stond tussen wat was geweest en de eeuwigheid. Maar nu zag ze alleen de donkere wolken omkaderd voorbij drijven. En de hanenbalken. Ze sloot haar ogen en stapte van het aanrecht af. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten