zaterdag 22 november 2014

Das Gute ist immer da

Een grauw busje stopte voor de deur, ik had om een opkoper gevraagd.
'Das Gute ist immer da meneer, aangenaam'. Ik wees hem de bibliotheek.
Hij liet zijn ogen langs de planken gaan. Das Gute ist immer da,
hij moest 'ns weten: ik was in de rouw: vader was net dood.
Alles moest weg, eerste drukken, in leer gebonden reeksen,
ex libris, gesigneerd - eeuwen keken hier op de lezer neer. 

De antiquair rook naar tabak, zijn haar vlamde rood.
Hij zei: 'dit is lastig meneer, de markt is slap.
Achterberg, Nijhoff en Gerhardt, wie leest dat nog.
De markt vergrijst, gedichten zijn voor oudjes'.
Hij liet de bandjes door zijn handen gaan, bladerde,
ik zag de onderstrepingen, de streepjescodes
van mijn vader, sporen van een bedrukt bestaan.  

'Zevenhonderd euro, bent u van die stofnesten af. Wij leveren schoon op'.
Ik keek om, waar de antiquair had gestaan, zweefde nu een rookkolom.
Was dit echt? Das Gute ist immer da. De naam was omineus.
Was het een belofte, een voorspeling, een dreigement?
'Meneer', klonk de stem weer opeens,' boeken, je reinste folklore,
leuk voor een zomerse Deventer Boekenmarkt, langs een
zilverblinkende IJssel, hup, een stolpje eroverheen gezet'. 

'Denk erover na meneer'. Hij frommelde wat briefjes uit z'n jas.
Ik tel de briefjes, het zijn er zeven. De antiquair heeft plots haast
en zegt:' das Gute ist immer da, meneer, vroeg of laat,
voor iedereen. Tot uw dienst'. Hij laadt de boeken in
en verdwijnt met zijn busje in de rook. 

De lege ruimte klinkt hol en grijnst je aan: de bibliotheek
is nu een kale cel. Je bent alleen. Wat heb je gedaan?
Je schrijft verweesd in het stof: wie dit leest is gek.
Je knikt verslagen: je hebt je eigen tombe geschapen. 
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten