Jules,
ik heb vandaag voor de laatste keer,
het
gras gemaaid, Jules ik heb – wacht, Jules,
je
kent me niet, maar ik jou, en je ‘Gedicht voor
Land-
en Tuinbouw wel. En mijn moeder,
kende
jouw gedicht ook. Sterker nog,
ze
heeft het voorgelezen op de begrafenis,
van
haar zus. (Per ongeluk besloot ze je gedicht
met
een extra vers: ‘Alles blijft. Alles gaat voorbij.
Alles
blijft voorbij gaan.’ Ze dacht, mijn
moeder dus:
‘het
staat op dezelfde bladzijde van ‘Dichters van deze tijd’,
((daar
ben jij er dus één van Jules)), dus, het hoort
bij
dit gedicht.’ En zeg nou zelf Jules, ja toch?)
Mijn
moeder had die middag haar eigen gedicht gemaakt.
Jules,
ik vandaag, waarschijnlijk, voor de laatste keer
het
gras gemaaid. En voor de laatste keer op het terras
gezeten:
korte broek, T-shirt, en naar de vlinders gekeken.
Jules,
ik heb mijn zomerdekbed nog niet vervangen voor
een
zwaarder exemplaar. En ook al liggen er al kastanjes,
het
schrijven het dwalen door eindeloze lanen, moet nog beginnen.
Jules,
ik heb vanmiddag pootje gebaad in de IJssel, schepen
voeren
naar de einder. Een dichter berichtte ooit:’ We deden
onze
kleren in een plastic mand, en zwommen naar de overkant.’
En
op de oever en in de berm, bloeiden boterbloemen: in oktober,
Jules,
in oktober, het klimaat, totaal van slag.
In
de stad, Jules, waren bij het vallen van de schemering,
de
terrassen overvol. Een vriend maakte een fietstocht langs
de Maas.
Het wasgoed wapperde buiten, er werd in de tuin
gelezen,
de hommels bezochten de Fuchsia voor de laatste
nectar,
de zon joeg de laatste zoet in de druif van de buurman,
die
over de schutting hing: (de druif, niet de buurman).
Jules,
voor de laatste keer een gedicht proberen te schrijven
aan
het tuintafeltje. Voor de laatste keer de parasol uitgeklapt.
Voor
de laatste keer van de roze frambozen geplukt.
Voor de
laatste
keer de lantaarn gedoofd, voor de laatste keer naar de
de ballonnen in de blauwe lucht gezwaaid: alles blijft voorbijgaan.