Als hij ’s ochtends, als
alles en iedereen nog sliep,
de nevel hing nog over de hei
en tussen de struiken,
niemand op de weg, ging
hardlopen over de Veluwe,
je hoorde alleen zijn snelle
passen, verder was het
overal stil, dan rees de
kudde Hooglanders,
die daar lag in het gras, als
een rund
tegelijk omhoog. Een
intimiderend gezicht.
Hij schrikken, zij schrikken.
Ze kenden hem
Inmiddels wel, dacht hij. Hij
was een man
van de klok. Maar toch, die
enorme horens,
die ruige vacht, dat gesnuif
en gestamp. Hij was
wel ‘ns benauwd dat er ooit
iets zou knappen,
in zo’n prehistorische
rundskop en dat hij dan,
zijn instinct zou de
besturing dan overnemen,
de savanne, de prairie, de
steppe over moest,
waar de steile kloof, het
diepe ravijn en
die waterval zijn vlucht
fataal zou stuiten.
Maar hij had de route in zijn
hoofd: brandtoren,
ANWB-paddenstoel, het
tourniquet, wildrooster,
parkeerplaats,
pannenkoekrestaurant.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten