Concreter kon het niet, dit
was de werkelijkheid, de wereld.
Je belde de schilder om een
afspraak te maken, maar de
persoon die je moest hebben,
werkte daar niet meer. Je
ritste je jas dicht en ging
de straat op om je zelfgemaakte
kaart voor je moeder op de
bus te doen. Onderweg trof
je een oud-collega met wie
het, zo te zien, niet zo goed
ging. Ook al zei hij zelf van
wel. Zijn hond snuffelde
ondertussen aan je schoenen.
De vriend van een vriendin
van hem was overleden, zei
hij. Jij postte je kaart en
kocht tandpasta en een doosje
paracetamol bij Het Kruidvat.
‘Wilt u informatie over het
gebruik?’ vroeg de kassière.
Buiten vroeg een mevrouw waar
de schoenmaker was,
je wees waar die was. Er lag
op de hoek een stapel
kerstbomen en zo te zien
waren de kliko’s niet geleegd.
Je groette een straatgenoot,
je wist zijn naam niet. Er
kleefde een plataanblad aan
je zool. Alles was los zand.
Je keel voelde plots dichtgeschroefd,
je hapte naar adem.
Wat had het allemaal voor
zin? Over een jaar of dertig zou
je zeker dood zijn. En dan?
Je zong met een song van
Nick Drake mee op de fiets
naar de Jumbo. Een stipje
in een uitdijende kosmos,
onvindbaar, onzichtbaar,
en dat zou na de dood niet
anders worden. Je slalomde
tussen de auto’s door. Nick
Drake stierf weg. Je dacht
aan Pessoa’s Sigarenwinkel,
dat had je tot dusver altijd
gerustgesteld. Je zag de dame
van de versafdeling haar
muts verschikken. Je zette je
fiets op slot. Brak de zon
daar nou een beetje door? Je
dacht, het eindigt wel,
en je wist dat je dan nergens
was. Voorgoed ergens
in dat uitdijende heelal. Je
was dan geweest zogezegd.
Ver voorbij zin en zijn. Maar
voor nu, wat eten we vandaag?