Hij fotografeerde vogellijkjes die langs de kant
van de weg lagen. Vaak arrangeerde
hij het lijkje en de scene: kopje beetje naar rechts,
pootje links, bloemetje of colablikje ernaast,
waterdruppels op de ogen, alles voor de foto.
Laatst trof hij een meisje, zes uur ’s ochtends,
hoofd in haar armen, huilend op de stoep.
Vogeltje, dacht hij, water op de ogen. Drank,
vriendje weg – niks nieuws onder de zon
dacht hij. En drukte af. Bij het ontwikkelen
trok er een kalkspoor over haar handen,
alsof er draden, banden waren.
Ze was beschadigd, maar dat was wel duidelijk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten