Je kleedkamer was die plek
in de
tuin van dat huis aan de
IJssel.
Daar trok je je hempje over
je hoofd.
Ik kon je zo uittekenen,
maar je gezicht ken ik niet.
Je stond afgewend, je was
altijd bezig:
moest dat hempje nou aan, of
toch uit,
je weet hoe vrouwen zijn, ik
weet hoe vrouwen zijn.
Je was nog wel even bezig.
Ik had geduld.
Je hebt mij nog nooit
gezien.
Ik denk dat je naar lavendel
rook,
daar stond je immers middenin.
Je had geen aandacht voor de
IJssel of
voor het verkeer, jij
verkleedde je daar.
Je hempje moest nog uit, of
nog aan.
Jouw aarzeling was mijn
houvast:
ze is er nog niet uit, ze is
er nog.
Ik werd ouder met de tijd,
jij bleef eeuwig jong.
Maar je was plots weg,
verdwenen.
Je plekje is nu, als was het
een graf,
een grintpartij, een
parkeerplek met daarop,
het is geen gezicht, een
Fordje
met daarnaast, een Golf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten