Je
fotografeerde de stoel aan de tafel, de deur, je maakte
een
foto van de koelkast. Flitsen deed je nooit, want
je
had geen flits. Je fotografeerde je broer, die balanceerde
op
een drijvend oliedrum. Je fotografeerde de hond erbij,
rolletje
vol.
Achter
het dorp woonde de dorpsgek in een haveloos kraakpand.
Gekke
Evert, jij praatte met hem. Er stak een diepvriesmaaltijd
uit
de zak van zijn colbert. Hij had zo'n uiterlijk: wilde haren,
bonte
kleren, haveloos en onverzorgd. Jij
wilde zijn portret.
Zijn
karakteristieke kop. Dat mocht. De week daarna klopte je aan,
deed
hij open: net in het pak, haren gekamd, glad geschoren,
hij
ging immers op de foto. Daar ging je portret.
Je
verliet het dorp, 's ochtends vroeg, de wieltjes van je rolkoffer
maakte
iedereen in buurt wakker. Je gang was richting station,
je
ging de wereld in. Je wist genoeg, je had het allemaal al
wel
gezien: Je had postzegels gespaard in albums, schelpen
en
alle knipsels van de maanlanding. Je had de avondvierdaagse
met
het meisje van de bakker gelopen, je had er foto's van.
Je
hoorde pianoklanken in je hoofd, de zaal verbeeldde je erbij.
Je
stapte de metro in, een man met ledematen dun als luciferhoutjes,
vroeg
je geld. Jij maakte een foto. Voor later, voor nu. Er waren veel
van
die mensen voor eventjes, niet voor altijd. Zo was daar Monica,
zij
speelt viool, zij maakte een foto van jou. Later stapt ze uit haar leven.
Je
wilde de zonsverduistering fotograferen, de halve maanvormige
schaduwen
van de blaadjes op de grond. Je wilt ondersteboven
foto's
maken, met je ogen dicht. Je was ontwikkelaar en
fixeerder
ineen. Je maakte foto's op feestjes. Je was er maar
je
was er niet. Jij was het geheugen, jij was het archief.
Jij
maakte foto's met die loodzware, lompe spiegelreflex.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten