Hij schuwde
elk contact, sloot zijn deur,
ging de
wereld uit de weg.
Hij dronk
alleen maar wijn
en at
alleen maar bittergarnituur.
en zijn
nacht was zijn dag.
Het was een
flamboyant figuur,
hij was
waarschijnlijk muzikant,
en hij was
ook niet van hier.
's Nachts
was hij voortdurend aan de telefoon.
Je hoorde
zijn gepraat de hele tijd.
Hij zei dat
er een vrouw onder zijn douche stond,
en dat er
een vrouw in zijn bed lag.
Maar er was
geen vrouw: hij was alleen.
Hij was
daar alleen met zijn viool.
Er was geen
vrouw, het missen:
dat was de
gevoelige snaar.
Hij wilde
niet naar buiten
hij wilde
niet vertrekken.
De
wijnglazen lagen in scherven
tussen de
restjes van het
bittergarnituur
in de hoek geveegd.
En zijn
deur die bleef op slot.
En daar
klonk 's nachts weer die viool door het hotel,
de klanken
kringelden door de gangen,
van de
torenkamer tot het souterrain.
De viool
sprak van liefde en verlaten, spijt, het oud verhaal,
en iedereen
hoorde de weeklaag helemaal.
Zijn
vertrek kwam door platte pet en harde hand tot stand.
Hij werd
samen met zijn viool buiten de stad gezet.
Maar nog
jaren nadien kon men bij oostenwind
nog die
viool horen klinken door de nacht.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten