zondag 1 december 2013

Er klonk een viool door de nacht

Er verbleef een vreemde gast in het hotel.
Hij schuwde elk contact, sloot zijn deur,
ging de wereld uit de weg.
Hij dronk alleen maar wijn
en at alleen maar bittergarnituur.
 
Hij sliep terwijl het dag was
en zijn nacht was zijn dag.
Het was een flamboyant figuur,
hij was waarschijnlijk muzikant,
en hij was ook niet van hier. 

's Nachts was hij voortdurend aan de telefoon.
Je hoorde zijn gepraat de hele tijd.
Hij zei dat er een vrouw onder zijn douche stond,
en dat er een vrouw in zijn bed lag.
Maar er was geen vrouw: hij was alleen.
Hij was daar alleen met zijn viool.
Er was geen vrouw, het missen:
dat was de gevoelige snaar.

Hij wilde niet naar buiten
hij wilde niet vertrekken.
De wijnglazen lagen in scherven
tussen de restjes van het
bittergarnituur in de hoek geveegd.
En zijn deur die bleef op slot.

En daar klonk 's nachts weer die viool door het hotel,
de klanken kringelden door de gangen,
van de torenkamer tot het souterrain.
De viool sprak van liefde en verlaten, spijt, het oud verhaal,
en iedereen hoorde de weeklaag helemaal. 

Zijn vertrek kwam door platte pet en harde hand tot stand.
Hij werd samen met zijn viool buiten de stad gezet.
Maar nog jaren nadien kon men bij oostenwind
nog die viool horen klinken door de nacht.
 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten