Gij zetelt aan de andere zijde,
slechts gescheiden door straat
en twee maal vensterglas.
's Nachts wenkt U mij,
baken in de eeuwige duisternis
tussen de shampoo, de waaiers en de mie.
Uw troon is hoog achter de etalageruit,
boven de potjes met het vreemde etiket.
U glimt en glinstert in het duister.
Open ik het gordijn
omdat ik u dan zoek,
dan wenkt u, verheven boven het daagse van
de vijzel en de kommetjes en al het bamboespul
en de reclame voor goedkoop bellen naar Somaliland.
Kat van Kim Lan, van schemer tot
het zwartst van de nacht,
Uw wenken begeleidde me al die tijden.
Nu bent U verstild, uw arm verstard,
Bent u nu zelf uitgezwaaid?
Uw blik boort zich naar de overkant
ik voel hem star op mij gericht,
is het een verwijt, heb ik iets nagelaten,
had ik wellicht moeten oversteken?
Is het uw tijd die gekomen is,
of, ik schrik, misschien de mijne?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten