maandag 27 februari 2023

Het penibele aasje (mijn moeder weer aan het woord)

Een ouderling is een onbekend stukje ramp. Wij zijn een paar keer gekleusd, arme stakkers. De dominee was er, omdat hij de kerk op het juiste moment had gelodeerd.

Ze wenden zich goed over het schaatsen, en denk aan de glazen stukjes die aan de komkommer zitten. Ik wil graag een niet kruimend ondertje hebben.

Ja, ik ben snel hersteld van die heupoperatie, maar dat kwam omdat ik die gele knoop kreeg – men doet wat men kan.

Ik heb vroeger gerookt, maar daar heb ik nooit een verschrikkelijke regering mee gehad.

Deze dichtbundel, deze jongens die hier in staan, hebben hetzelfde georgeerd met dit.

Ik heb altijd de volledige knopen-dominee of gek, dat is de enige die krijgers doet.

Dan gaat ze voor het begin van het verblijden, dat is het agentschap.

Hij gaat bijna naar 100 als hij de dingen moet verdelen.

Wat een ongelofelijke kerel was dat, hij lanteert alles.

Waar ik toen over lolde, heb ik 30 euro voor betaald. Ik vond het maar niks.

Dit zijn van die momenten die komen via vreemdelingenland, via Utrecht.

Ik snap het niet, waarom hebben ze het niet uitgevoerd. Het penibele aasje.

Die dokter deed niets, maar hij moest het zandgebied kopen.

 

zondag 26 februari 2023

BBB en Dementie

In de zorgvoorziening voor ouderen met een intensieve zorgvraag
(lees: dementerend, het hek dat het terrein omsluit is permanent op slot,

men weet daar niet wie, waar en wanneer),

hangt in de ontvangstruimte prominent

het verkiezingsaffiche van de BoerBurgerBeweging.
 

De plek van het affiche was zeldzaam goed gekozen.

 

maandag 20 februari 2023

Minister Kaag bezoekt Diepenheim

Ben je het ergens niet mee eens?
Bedreig.
Scheld.
Ga mee in een complot waar je je tegen teweer stelt.
Plaats op de social media
je tirades, anoniem.
Retweet wat je binnenkrijgt.
Twitter, jeweetwel,
je kent de weg in het riool,
zaai haat.
Ontvang een politica met brandende fakkels.
En ronkende trekkers.
Blokkeer de weg.
Blaf wat je dwarszit tegen de politica.
En haal er van alles bij.
En hou je fakkel brandend.
Ga helemaal los in de slachtofferrol.
Intimideer.
Sluit de politica in met je brandende fakkels.
Gedraag je als een idioot.
Je bent tegen.
Aan democratie heb je geen boodschap.
Je bent tegen.
Je bent een strijder.
Je hebt een brandende fakkel in je handen.

 

zondag 19 februari 2023

Genesis, door Rien Renema

Je was op een, ja, wat was het eigenlijk, een vernissage, een Salon, of was het een soiree, geweest. Het was off-grid, het was niet officieel, ik bedoel: er kwam geen subsidie aan te pas, er was geen pers, geen microfoon, geen camera. Wel was er een toespraak van de gastheer, een verklarende inleiding door een theoloog met een prachtige diepe bronzen bariton, waarom stond hij niet in het theater, waarom speelde hij niet in een film?

Je moest kloppen op het raam, dan werd er opengedaan. Dan kon je plaats nemen in de buurt van de piano. Je schudde handen met andere genodigden, je kende ze niet, maar ze leken je stuk voor stuk interessant. Was het niet door hoe ze eruit zagen, dan wel wat ze zeiden. Er werd geen entree gevraagd, er waren ook geen officiële uitnodigingen. Het was haast underground, ssssst, mondje dicht, Geheimtipp.

De ruimte was gedurende deze zondagmiddag een afgesloten tijdcabine. De gastheer zong, begeleid door een pianiste, gedichten van Lucebert. De pianiste speelde werk van Simeon ten Holt. En ondertussen boden de doeken aan de wand zicht op de woorden van Genesis. Stuk voor stuk met de hand neergepend, kalligrafie. Het woord Gods, zwart op wit. Tekens aan de wand. Ingelijst en te koop.

Wat je zag bij Bijbelboeken, was niet altijd wat je kreeg. Er was tijdgeest. Er waren machthebbers er was een canon, en die wisselde nog wel ‘ns. Maar in den beginne was het woord. En dat was er nu ook. Monnikenwerk, en toch jaloersmakend. Rien had zijn pen het hele Bijbelboek laten doorlopen. Je kende het nog van vroeger, van de kerk, van school, van catechisatie. Daar gaan we weer, dacht je nog. De Bijbel van voor naar achter, de tien geboden, net zoveel als je vingers had, zei de theoloog.

Je dronk een glas wijn, keek om je heen, en dacht: deze woorden moeten deze ruimte uit, de wereld in.

 

maandag 13 februari 2023

De vrouw die Dirkswoud opmeet

Iedereen in Dirkswoud kent haar als ‘De vrouw die Dirkswoud opmeet.’ Ik ken haar echte naam niet. Maar zo wordt ze genoemd door de Dirkswoudenaars. Elke dag zie ik haar twee keer voor mijn raam voorbijkomen. Een keer heen, de andere keer terug: een, twee, drie, vier…. En dat zonder apparaatje, een levende stappenteller. Er wordt om haar gegrinnikt, dat weet ik van mijn buurman, de drinkt wel ‘ns wat in het weekeinde, en dan begint hij te praten. Ik wil niet altijd alles horen, maar voor Maria, zo heet ze dus, de Vrouw-Die-Dirkswoud-Opmeet, Graanschuur, maakte ik een uitzondering.

Iedereen in Dirkswoud kent deze dame, heeft haar door Dirkwoud zien lopen, stram, haar linkerbeen steeds voor zich uit plaatsend: en links, en rechts, en links, en rechts. Ja, zoals men een afstand meet dus. Maria Graanschuur loopt inmiddels al vier decennia dezelfde route door en langs Dirkswoud: ze begint bij haar huis aan de Oosterzij nummer 12, slaat dan rechtsaf richting de Sint Jurrienmolen en gaat dan de Rietlanden in: het opgespoten gebied dat in de jaren zeventig aangewezen was als industriegebied, maar toen kwam de crisis en het geldgebrek. En dus werden de plannen niet uitgevoerd. Het land bleef braak. Er waren wat hippies die daar een onderkomen bouwden of stalden in het opschot: niemandsland. Hun huisjes waren getooid met exotische namen: Nepal, Timboektoe – ach, romantici. Illegaal, regelmatig dreef de zoete bedwelmende lucht van een vette  reefer of twee, drie, vier of vijf over, maar kwaad deden deze vrijbuiters en buitenbeentjes niemand.

Daar stapte Maria Graanschuur dus langs elke dag. Zij keek naar de kakelbonte bouwsels, en de rommeltjes eromheen. Maar zij moest door, naar de dijk, daar omhoog, om te kijken naar de vrachtboten. En dan, op dat onbeschutte stuk, zette ze weer haar linkerbeen vooruit: en een, en twee en drie. Ze hield van de ommelanden van Dirkswoud. Hoe eerder ze het dorp uit was, en de ruimte in, waar geen mensen waren, daar wilde ze heen.

Toen Maria zeven jaar oud was, waren haar ouders vanuit Suriname verhuisd naar Dirkswoud. Een nieuw dorp, een nieuwe school, en, wie weet, nieuwe vriendinnetjes. Om dat laatste wat te stimuleren, hadden haar ouders haar op paardrijden gezet: paardenmeisjes ontmoeten. In de manege waar Maria haar zaterdagmiddagen doorbracht, ze kon het staanzit, staanzit, staanzit, staanzit, wel dromen inmiddels, en ze werd ’s ochtends wakker met de geur van de teugels en de zadels in haar neus. Ze droeg haar cap en laarzen met trots. Maar wat was zij toch klein. En wat waren die paarden toch groot – en hoog. Maar ze kende de commando’s waarop haar paard reageerde. Zij zat perfect rechtop, zij kende haar paard, haar paard kende haar: hij brieste en bewoog zijn hoofd. Daar ging ze in draf de manege door, bochtje, nog een bochtje, en weer rechtdoor in draf. Ze hield zo van dit geluid. En van deze geur. Ze deed haar ogen dicht. Maria wilde geen vriendinnen. Ze wilde het liefst alleen zijn. Dat vond ze best. Ze miste dat gepraat niet. Als ze alleen was, dan voelde ze zich goed.

Maar daar gebeurde iets wat de kleine Maria niet kon voorzien of verwachten. Buiten op het erf van de manege scharrelde wat kleinvee: kippen maar ook wat geiten. En een van die geiten stak haar kop over het onderdeurtje de manege in. En blaatte luid, net toen Maria op haar paard passeerde. Paarden zijn, ondanks dat ze zo groot zijn, toch erg schrikachtige wezens. Dus, de geit stak haar kop over de onderdeur de manege in, en mekkerde luid.

Daar schrok het paard waarop Maria reed van, steigerde, schokte en wierp Maria uit het zadel. Ze viel naar de grond, ze hief haar armen om haar val te breken, zoals ze geleerd had, maar haar been raakte de grond als eerste. Ze hoorde een knak. Een akelige knak. Gebroken, wist ze.

In het uur daarna, werd de rijbroek van Maria losgeknipt met een schaar en werd ze naar het ziekenhuis gebracht. En in dat uur had ze veel pijn. Verdomme, daar ging haar vakantie, daar gingen haar paardrijlessen. Waar kon ze nu heen, dacht ze toen ze op de operatietafel werd geschoven. Haar been werd gezet, gegipst. Daar was ze wel een paar weken mee zoet. Hoe moest dat nou met school, dacht ze, net voordat de narcose haar onder zeil bracht. Tel maar terug, werd er gezegd. Ze rook het rubber. En ze telde. Jaren later kon ze die geur nog moeiteloos terugroepen. En dat was niet plezierig. Daar ging ze.

Het verblijf in het ziekenhuis, ze bleef er meer dan een maand, had ze niet als vervelend ervaren. Als ze haar bed uit mocht, ging ze altijd even langs bij die jongen van kamer C. En haar ouders kwamen op elk bezoekuur langs. Haar vader tekende met een viltstift nieuwe knopen op haar versleten teddybeer. En nieuwe ogen. En de dag erna een strikje en een pochet.

Met haar been was het nooit meer helemaal goed gekomen. Het bleef stijf. Je moet veel bewegen, had de arts gezegd. En dat had ze gedaan. Je moet veel blijven bewegen, had de verpleegkundige gezegd. Je moet veel blijven oefenen en bewegen, had de fysiotherapeut gezegd. Dus ze was gaan lopen. Paardrijden kon ze verder wel vergeten. Lopen werd het. Alleen. Elk keer dezelfde route. Met haar blik rechtuit.

Ze was niet aan een man begonnen, niet aan een gezin. En ze had ook niet echt vriendinnen. Ze was nog steeds het liefst op zichzelf. Net als toen.

Ze keek niet naar de ogen die haar vanuit de Oosterzij en de Zuidzijde bekeken als ze langskwam met haar tred die haar kenmerkte. Ze liep de route die ze al jaren liep. Haar linkerbeen zwaait steeds stram voor haar uit, alsof ze aan het tellen was: De Vrouw Die Dirkswoud Opmeet.

Dat is wat mijn buurman mij vertelde. Over een uur komt ze hier weer voorbij. 

 

Ben Hoogeboom schreef voor Sargasso, nurksmagazine en voor zichzelf. Hij had het dorp Dirkswoud bedacht. Hij had de geschiedenis van Dirkswoud bedacht, hij had het dorp een stratenplan gegegeven,  een pastoor, markante middenstanders, een voetbalclub – wat je maar kon bedenken. En dat alles in een jaloersmakende, puntgave stijl. En ik hield zo van dat dorp. Van de Noordzijde, de Fourniturenzaak van Nellie Daas. En ik kon er slecht tegen dat met Ben ook Dirkswoud zou verdwijnen. Dus af en toe dwaal ik nog even langs de Noordzijde, de Zuidzijde en breng een bezoek aan  de St. Clara Kerk.

 


dinsdag 7 februari 2023

Gaziantep

Ik stond net in de deuropening. De afwas had ik gedaan,
de glazen stonden weer in de kast. De keuken was schoon,

het afwaswater gorgelde weg. Op het fornuis stond de ketel
voor de thee
. Nu was er even een rustmoment, een pauze.
Nog geen tv,
nog geen bezoek. Gewoon even de ruimte
en de tijd vullen met niks.
Ik kon wat praktische zaken overdenken:
de verbouwing en de kosten daarvan. Om het over het stof
en het schoonmaken maar niet te hebben.
Maar toen viel er een stilte die bezit nam

van de kamer, ze daalde eigenlijk op mij neer, een vacuüm

leek het wel: buiten klonk er geen vogel en blafte er geen hond.

Alles leek zich in slow-motion af te spelen nu: de glazen

begonnen te rammelen in de kast, de lamp schommelde

en de kamer bewoog, ik probeerde mijn evenwicht te bewaren.

Buiten sloeg een autoalarm aan, en binnen viel het licht uit,

de koelkast stopte met zoemen. Buiten klonk gegil, gekraak,

een bons, gedreun, gehuil. Het theeservies viel in scherven.

O mijn God, dacht ik, en ik dacht aan mijn moeder en mijn oma.

Het is de aarde die beeft. Er ritselt gruis langs de muur,

de ruit knapt, een ijswind trekt de kamer binnen.

Ik denk: waar is mijn jas, waar zijn mijn schoenen, nu.

En, o nee, laat mijn mobieltje nou niet uitvallen. Ik probeer

de paniek te bezweren. Ik moet die trap af. Nu. Het gebouw

uit, nu. De straat op. Daar ligt een hond, hij beweegt niet meer.

Achter me stort de flat in. In een wolk van stof en kabaal.

En daar is een man die ik vaag ken, grauw van gruis en puin.

Maar levend. Hij ratelt over wie hij niet kan vinden en kijkt

verwilderd om zich heen. Er moeten gewonden zijn

onder het puin, maar het blijft angstig stil. Ik leef maar

ik ben alles kwijt. Ik ben alles kwijt maar ik leef.

Ik ril en ga aan de kant voor een ambulance. Ik weet niet

wat ik nu moet doen. Ik weet het niet, ik weet het niet.

De aarde beeft weer, dit is een naschok. Ik probeer weer

mijn paniek te bezweren.  Ik krijg geen adem.
Waar moet ik heen in deze
verwoeste stad.
Waar is het veilig? Waar is iedereen?

 

maandag 6 februari 2023

Ik heb vannacht twee dichtbundels gelezen

Ontbijt: er zit schimmel op het brood, witte vlekjes op het bruin, waar komt dat vandaan? Ik gooi het brood weg en zet koffie.Er zitten gaten in mijn geheugen van vannacht. De slaap kwam niet, en ik bleef wakker. Hoe de ontstane tijd te vullen? Wandelen? Dwalen? Mobieltje?

Ik heb twee dichtbundels gelezen.

Het is warm in de Hivemind, van Maxime Garcia Diaz en Ex Daemon van Arno Van Vlierberghe.

Hedendaagse poëzie, dat is: uit 2021 en 2022.

Om te beginnen: saai was het niet. Het hield me wel wakker. Je moest er wel bijblijven. Maar vond ik het aantrekkelijk en begreep ik alles? Nee. Intrigerend wel. Maar ook ergerlijk. Was het vernieuwend? Misschien. Had het iets te vertellen? Geen idee. Was het een kledingstuk van de keizer? Dat zat er ook bij. Nep en echt wisselden elkaar af. Maar onderhoudend was het wel. Werd ik er blij van? Niet echt, maar dat was ook vast niet de bedoeling. Voelde ik mij bekocht? Nee.

‘Poëzie gaat niet over iemand, maar over iedereen, niet over iets, maar over alles.’
Dat citaat is niet van mij. Ik las het ergens. Ik weet niet of het klopt.