Ik
ben van de oppervlakkige contacten,
niet
van die diepgaande, ik ben van het vluchtige,
ik
hou afstand, ik kom niet dichtbij.
Mij
moet je niet hebben voor het duurzame, de lange baan.
Ik
wijs ernaar, ik raak het even aan –
maar
ik hou afstand, ik ben van het voorbijgaan.
Ik
blijf een kennis, sluit geen vriendschap.
Ik
blijf niet te peilen, ik blijf die vage gast
Ik
ben de man tegen wie je praat, in de trein,
In
de wachtkamer, langs de lijn.
Ik
ben biechtvader, klaagmuur tegelijk.
Ik
ben een spiegel, een bodemloze put.
Ik
ben de taxichauffeur, ik ben de invalkracht,
ik
ben die collega van die andere afdeling.
Ik
ben die barman, ik ben die nachtportier.
Ik
ben van dat praatje op die ouderavond.
Ik
was dat, op dat feest, om drie uur ’s nachts,
toen
je het over je ex had. En ik was dat,
toen
je het, nog later, over je jeugd had.
Ik
sta op zaterdag naast je langs de lijn.
Ik
hoor het aan, ik knik, ik herhaal een woord.
Mijn
mimiek is in orde. Ik lach en schud een hand.
En
beloof tot ziens. Maar ik hou afstand,
Ik
kom niet dichtbij. Ik trek me terug.
Ik
zou het soms graag anders zien,
maar
dit is wat ik ben, ik ben van het voorbij.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten