je hoorde het gelach van de toeristen
als hun voeten het gebladerte raakte.
's Avonds zag je de stoeltjes stil hangen aan de draad,
soms bewoog de wind ze en piepte de katrol.
Die kabelbaan, waar ging die heen, het dal in en weer terug?
Je volgde de kabel door de weides terug de heuvel op.
Het keerpunt lag in het bos en dus in het duister.
Daar bevond zich ook dat ronddraaimechaniek
Men ging hier het licht weer tegemoet en zoefde
over druivenranken en de minigolf weer
terug naar het begin, de vaste grond, de overkant.
Acht meter hoog zweeft men daar over de wegen,
en de levens van de anderen. Men is omgord,
dat is verplicht. Bij
storing de zetel niet verlaten.
De diepte wacht hier tussen hemel en de aarde,
men is slechts gezekerd met een dunne haak.
De landingsplek, en tevens het begin, heet Genua en is een restaurant.
Je bleek te vroeg, men ging pas over twee uur open.
De uitbaatster rookt en heeft twee honden. Ze heeft ze amper in bedwang.
De ene valse schampt je been, de ander roept ze terug.
Dan noemt ze tijd en prijs en dooft haar sigaret.
Bij de opstapplek, een kruis, zie je de dodemansknop felrood
kleuren.
Je wilt hier weg, je hakkelt, je groet en belooft iets
vaags.
Je draait je om, en je hoort, als was het een dreigement,
de stem van de uitbaatster: tot straks...
Geen opmerkingen:
Een reactie posten