woensdag 26 december 2012

Op een dag als vandaag - 30 november

Ook al draagt de rivier nog steeds
dezelfde naam, het water is niet meer
het water dat hier toen stroomde.
De kleur is gewist, of zou dat komen
doordat de donkere wolken zich er in spiegelen,
op een dag als vandaag. 

Van de Geert Grootestraat, tot hier aan de IJssel,
is het maar duizend stappen. Energie schijnt
niet verloren te gaan. En soms denk ik
dat ik je voetstappen hoor, en ook
dat ze opeens wegsterven. 

De rails, een rechte lijn is de kortste weg,
in de vlekjes op de kaart, Auschwitz en Westerbork,
houden op en beschrijven schuin hun bocht ten hemel,
die misschien wat donkerder is,
op een dag als vandaag. 

Herdenken is voorzichtig tasten. Is niet
een graf volgooien met woorden,
en tranen gieten in brons,
als de klok gelijk staat,
als het beest zwijgt.
Herdenken is even niet ademhalen.
 
30 november 1988

 

Schoon genoeg van het Dickens festijn

Dit, dit hier, is dit het beste der uh, dinges?
Dit hier, in deze Walgstraat?
De wijsheid, het geloof en het licht?
De verwachtingen en de hemel op aarde?
Wat is dit hier voor een Christmascarol-vloek?
 
Zie deze horden, dringend tussen de hekken,
wachtend op hun amusement en het straattoneel,
laat ze toch allemaal de kolere en de tering krijgen
en zich lelijk branden aan de vuurkorven.
Jaag ze door de smalle straten, dat ze mekaar vertrappen,
gevolgd door de hoeven van de kameel, godbetert!
Dat de Glühwein en de punch uit hun vadsige lijven sijpelt,
tussen het dennengroen in de pisgele sneeuw. 

Zie die aangeklede jokers lopen, de aanstellerige burgerij,
in hun piekfijne kostuums, tussen de pittoreske kitschversiering.
Scrooge! Oliver Twist! Nicolas Nickleby ! Waarom hebt gij mij verraden?
Hoe wens ik dat op ginds schavot, daar in de vette walm
van de oliebollenkraam, twee galgen staan,
met daaraan bungelend twee stroppen...

 december 2012, licht aangepaste versie

Klootzak, ik mis je

Jij kon waarschijnlijk niet anders
Die koers lag allang voor je vast
Wat moest gebeuren, gebeurde.
Dat was slechts een kwestie van tijd. 

Jij maakte met iedereen ruzie.
je verbrak dan de vriendschap.
Je maakte dan je punt,
met een biertje erbij
ging je er vol in.
En dat was dan dat.
Jij maakte met iedereen ruzie
en uiteindelijk dus ook met mij.

Maar je moeder die had kanker
en je vader was aan de drank
Maar je moeder ging vroeg dood
en je vader was aan de drank.
En jij was aan de borderline of zo.

Maar we zouden niet vergeten
dat we gelachen hebben,
en gedronken.
En gelachen in de kroeg.
en gelopen door de duinen,
en gedronken in de kroeg.
en gelopen door de nacht.

Maar je moeder die had kanker
maar je moeder ging veel te vroeg dood
en je vader, die  was aan de drank.
En jij, je scheidde van je vrouw,
dat heb ik pas veel later gehoord. 

En onze vriendschap verbrak je in een café.
Waar je kotste in de wasbak.
Je maakte daar een spetterend punt.
Mij hoor je niet over symboliek. 

Later kreeg ik van jou nog een boomerang-kaart,
per post. Van Heineken, natuurlijk toevallig.
Ik heb er hardvochtig niet op gereageerd
maar klootzak, ik mis je. 

 

 20 maart 2012

Je zat al lang met iets

Je zat al lang met iets, je moest je vader bellen.
Voor een bezoek was de afstand immers veel te groot.
Maar het had geen zin  hem op te bellen,
de man was immers al jaren dood. 

Ook vroeger hebben jullie nooit zo veel gesproken.
Jij was nogal op jezelf en hij nogal gesloten.
Nu zit je met dat oude zeer en al die grieven,
eigen schuld, men had nog zo gewaarschuwd:
doe het nu, praat, eens is het te laat,
Maar jij gedroeg je weer 'ns nors en schuw.
En waarom had hij nooit gereageerd op al je brieven? 

's Nachts malen jullie conversaties door je hoofd
alles fictief, gewenst, gehoopt, vervloekt
hij zegt toch nooit waar jij op had gehoopt.
Misschien dat het gesprek anders loopt
als je hem vannacht opnieuw bezoekt.

 
april 2012

De Nachtportier

’s Avonds meldde zich een man bij mij
Hij zei: ik heb gereserveerd
Nyhof is de naam.
Maar deze naam vond ik niet in ons systeem
U volgde het licht, onze vier sterren, wezen u de weg
U schrijft in het register, naam en adres
(maar de ruimte achter land, laat u oningevuld)
Ik teken voor ontvangst en u krijgt van mij de sleutel.


Ik ben de nachtportier
Van het IJsselhotel hier aan de rivier.
En u bent de handelsreiziger, de toerist,
U bent de passant op een sentimentele reis.
U bent de emigrant
Nog eenmaal op bezoek in het vaderland?


U krijgt een suite met uitzicht en ontbijt
Ik noteer uw wake-up call
Ik ben de nachtportier, tot uw dienst.
U wilt de stad in, u wilt een taxi
Want de brug is u te ver
Ik draai een nummer met veel tweeën en zessen.


’s Nachts zie ik het duister in
Waar de IJssel de huizen weerspiegelt
Ik hoor het ruisen van de beuken op de Worp
Ik loop mijn ronde, de gasten zijn in diepe slaap.
Ik ben de nachtportier, tot uw dienst


U wilt naar de overkant
U krijgt van mij een retour, service van het hotel
Toch neemt u muntgeld mee op uw overtocht.
De veerman zet u over
En ik wacht op u gedurende de nacht.


U raadpleegt het nieuwe stratenplan, uw eigen kaart was sterk verouderd.
Op de Singel klinken uw voetstappen vertrouwd.
U loopt hier op geboortegrond.
Vreemde mensen ziet u nu achter de ruiten
U zoekt hier niet naar het vertier van stelten, Dickens of van boekenmarkt


Waar bent u naar op zoek?
Sporen van vroeger, mensen of zaken misschien?
Wat bent u kwijt?
Naar wie bent u op zoek?


’s Avonds laat trof ik u aan, alleen,
In de lobby van het hotel.
U leek me wat bedrukt.
Hebt u niet gevonden wat u zocht, vroeg ik,
U sprak van moederziel en vaderland.
‘Toch voel ik mij in dit hotel wel geborgen
Dit hotel, mijn één-na-laatste vertrek….
Misschien heb ik hier gewoon te vroeg geboekt’


U bent hier welkom, vroeg of laat
U vindt mij ’s nachts in het hotel
Ik ben de nachtportier, in het zwart gekleed, altijd.
Ik ben correct, beleefd, gastvrij – ik peil mijn gasten
Ik help u aan aspirine, een cognac in het holst,
De toegangscode voor dit land – ik help u door de nacht.


De volgende nacht leek u reisvaardig
Alsof er een besluit gevallen was:
‘Het wordt tijd dat ik ga.
Mijn kamer bleef een tijdelijk vertrek.’
U geeft mij de sleutel,
Ik u de factuur.


Ik speur naar uw bagage,
Of de afwezigheid daarvan.
U glimlacht als u mijn blik opmerkt.
U weigert taxi en het pontvoucher, u rammelt met twee muntjes:
‘Hiermee kom ik ook aan de andere zijde.’


Wij hebben een zakelijke relatie, de gast en ik, toch -
Ik kijk u wat langer na, ik zie u praten met de veerman,
U gaat aan boord. Ik zie u naar het licht gaan.
Mijn werk zit er dan op,
Ik ben immers de nachtportier.
Ik help u door de nacht.


Januari 2009

 

Zal ik je vergelijken met een grauwe wintermorgen?

Jij bent die tribal tattoo die over die van je ex moest
Jij bent die mega-knettergekke-mazzel-korting
Jij bent de veeg lipstick op het breezertje.
Jij bent dat aarsgewei boven die roze string 

Jij bent de sms naar die SBS-talentenshow.
Jij bent het tevergeefs gekraste kraslot.
Jij bent die verbroken Celestijnse belofte
Jij bent de uitgedrukte peuk in het dessert. 

Jij bent het bakje kapsalon om drie uur 's nachts
Jij bent die vetrollen daarboven en daar halverwege.
Jij bent die dubbelbeuitlaatte Opel Corsa 

Jij bent zanger Rinus, Frans Bauer en Marianne Weber.
Je bent super helemaal geweldig, je bent een kanjertoppertje
Jij bent daar op je Uggs, die grauwe wintermorgen. 

 
december 2012 

Ordinaire variatie op het shakespeare sonnet nr. 18  'shall I compare thee to a Summer's day'
 

Onderwereld

W., dichterbij de criminaliteit dan jij, ben ik nooit geweest.
met je bargoens, met je jopen, je joetjes, je okee dan,
je geeltjes en je koekwaus, je eeuwige Cypress Hill,
en de dreun van de House of Pain op tien: buurman!
En dat alles op een dagelijks bedje van je nederwiet.
 
Had je bezoek over de vloer, en dat wilde naar de stad,
maar fiets tekort, geen punt, daar ging je al,
met de betonschaar, naar het pleintje op de hoek, op zoek.
En daar kwam je al terug met een damesfiets.
Die stonden toch vaak het slechtst op slot,
ze vroegen er zo toch zeker zelf om. 
 
En je had ook wel ns een pipa tegen je hoofd gehad.
En dat je je, onder de brug, tot je kin in het water,
verborgen hield. Want ze zochten je.
En ook al bokste je flink kick,
en pompte je op de sportschool zwaar metaal,
gerust erop was je ook weer niet helemaal.
 
En dan was er nog je maat P. P. weet je nog?
P. die z'n verwondingen liet zien, het gevolg van die inbraak laatst.
Het was een heterdaadje, hij was betrapt, gevlucht
en bood verzet. Eigen schuld, en dus heel veel bloed.
Dat waren dus de tanden van de politiehond: en hier
en daar en daar en daar gebeten. Het zag er niet uit.
 
Met W. kwam het uiteindelijk wel goed, kreeg verkering
met een Loosdrechts' meisje, uit gegoede kring nogwel,
en z'n eigen bedrijf, het rechte pad kortom.
En mijn criminele carrière is nooit verder gekomen
dan het zwartrijden met een tram.
En natuurlijk gelijk gesnapt: amateur,
voor onderwereld geen talent.
 
12 september 2012 

 

Plotseling liefdesgedicht

Zij werd mooi

        en

ik werd rood.





1988

Slauerhoff

Nee Slau, er is hier sinds je dood weinig veranderd
in de Deventer dichterssalon leest men
nog immer Vasalis, Achterberg en Nijhoff.
Van Pom zong zelfs een malle kwibus een gedicht.
Nee, nooit ben ik dichter bij een mooie passiemoord geweest.
 
Slau, je rust in een urn,
in een duin te Driehuis.
En niet op aarde of op zee
of aan die laatste smalle ree
van hout in  zand.

Slau je leeft!
Wij hebben ooit aan de zelfde kade gewoond.
Ook al zat er zestig jaar tussen,
maar we hebben allebei rusteloos langs
hetzelfde Spaarne gelopen
en van verre prinsessen gedroomd. 

In Deventer, Slau, leef je nog, is de nieuwe tijd
nog niet begonnen, leer je ze niet kennen:
Het Schuim van Alfred Schaffer
of de Nieuwe Veters van Robert Anker.
Slau, er is sinds je dood weinig veranderd.

 

 

2011

Zemba overwint!

Zemba was een scheepsborstel,
maar was eigenlijk een god.
Zemba was een scheepsborstel
en hij werkte op een schip. 

Zemba was niet meer de jongste,
was versleten en zijn haren kwijt,
had het dek geborsteld en geboend,
had geveegd, van ruim tot het vooronder,
de haren vlogen in het rond.
Had gewerkt, geveegd, geschrobd.
De jaren gingen heen en toen was Zemba op. 

En werd toen overboord gegooid, in de plomp ermee
Zonder een 'een twee drie in godsnaam',
wat moet je immers met zo'n lor.
Maar Zemba borstelde en kwam boven, dobberde en
spoelde aan tussen de kribben van de Stobbewaard.
 
En werd op een zondagmiddag gevonden
en gered van die wrede verdrinkingsdood.
Dus werd Zemba afgeveegd en afgedroogd  
en voorzichtig naar zijn huis gedragen.
Hij kreeg daar een gezicht en een ziel.
En kreeg een plek, hoog aan het huis,
geniet van aanzien en pensioen,
en waakt nu over tuin en huis. 

Zemba was een versleten scheepsborstel,
maar wist, diep van binnen was hij een god.

  
10 oktober 2012

Zomer

Zie je die kastanjes?
Daar achter zitten twee zwaluws
stiekem zomers te maken.

1988

Lebuinustoren

Ja, dat waren wij daar op die toren.
En nee, onze namen liever niet in dit gedicht.
Dat ding stond immers in de steigers,
en het zou raar zijn als je niet vanzelf aan dacht. 

Dus in het café de koppen bij mekaar gestoken,
laten we naar boven klimmen, langs de steigers naar de top!
Zoiets moet natuurlijk wel in 't geniep dus 's nachts gebeuren,
dus noem ons maar Aa, Bee en Cee voor 't gemak. 

Het Grote Kerkhof dat was uitgestorven stil
na het sluiten van de laatste kroeg.
Dus wij naar boven in het donker,
biertje mee, wat dacht je dan? 

Vijf eeuwen lagen daar aan onze voeten.
De top bereikt, een abc'tje zogezegd.
Toen hebben we de blikjes losgetrokken.
En natuurlijk ging daarna de blow in 't rond. 

Zo hebben wij in stijl het ochtendgloren opgewacht.
En naar het ontwaken van de stad gestaard: het eerste leven
diende zich aan, tijd om naar beneden te vertrekken.
We daalden alle steigers af na onze illegale kerkopgang. 

De vaste grond wachtte ons, alsook twee gealarmeerde
juten, compleet met bon en preek: of wij wel wisten
hoe gevaarlijk en verboden wij wel niet? 

Janee, dat was juist ons hele punt,
waarom anders die nachtelijke klimpartij.
Maar om dat nou tegen de agent te zeggen,
daarvoor leek ons het moment niet zo geschikt. 

In onze hoofden gloeide enkel de gedachte:
wij hebben op de toren van de Lebuinuskerk gestaan,
en nu ook in dit gedicht.


2010

Voor het maken van een stad is nodig

Men neme  -  men neme wat geschiedenis,
want zonder geschiedenis gaat het niet.
Maar dan niet van die hele zware,
van rijtjes en jaartallen, om te onthouden,
nee we houden het gewoon bij een ondernemende missionaris,
een boek, een drukker en een kerk of twee.
Die kerk op de bult, die noemen we dan de Bergkerk
en die grote, de Grote kerk. 

Een rivier is onontbeerlijk, zonder rivier vlot het niet.
Voor het maken van een stad is nodig: een stad en een rivier.
En een brug natuurlijk, of een pont,
Kijk, zo gemakkelijk gaat het.
Die rivier zoekt dan wel een weg, geen punt
en die noemen we Welle. 

Dan nemen we wat rivierklei
en leggen er wat zandgronden omheen:
daar komen dan de villaatjes en de dorpen op.
Nu gaat het snel, een Waag, een Brink, een bibliotheek
een handvol winkelstraten kris kras
top het af met wat groen, versnipperd groen.
 
We zijn er dan nog niet, er moet nog toekomst in,
er moet nog bindmiddel in,  een kleurstof -  rood misschien? Vooruit.
En een bevolking die nu weer eens over dit,
of over dat monkelt.
En dan flink roeren, want in een goede stad, daarin zit beweging.
Sudderen, dat doe je maar elders.  

Voor het oog houdt de stad zich vastgeklemd
aan spoor en IJssel: een mooie plattegrond,
een oude schil eromheen, en een vijfhoek erbij, daar rechts.
En helaas, er moet wat plat, niet getreurd, niet alles kan behouden.
Voila: Deventer. Hef het glas en laten we
samen nog even zwaaien naar Google Earth,
ja nu! Ga zitten en tast toe.
 
2010

Festina Lente bij de Jumbo

Groet ik god Van Eerd bij het hekje,
lees de zeven zekerheden,
en pak mijn frisse gele mandje,
slalom langs de bakken en
loop achter vrouwen die leunen
op hun winkelwagentje
met hun grote platte kont naar achter
Ik kijk niet maar ik kijk wel.
Weten ze wel wat chips per kilo doet? 

Gangpad bier, Leffe Blond, tweede pak halve prijs
'David, extra kassa erbij alsjeblieft'
Het gangpad, de schappen, mijn lijstje: de route is bepaald.
Rechts voor de biomelk en daarna links de chocola.
De vakkenvuller, geelgestreept bedrijfstenue, maar wel
de broek half op de kont, wie maakt me wat,
zoekt mee naar de muntthee. 

De witgejaste kok staat in zijn kraam
roert, bakt en prijst aan.
Ik kan de vette geuren niet verdragen,
ik krijg het warm, benauwd
en haast me buiten zijn bereik.
Ik moet naar buiten toe. 

Daar is al de postzegeltelefoonkaartenfotoservicekraslotentabakbatterijenscheermesjesstomerijservice-balie
De uitgang, nog vier, vijf stappen nu
ik kijk om, Van Eerd, god, hij is verdwenen
dan, een hand plots op mijn schouder,
en een stem die zegt:
'gaat u even rustig met ons mee meneer?'
 

11 april 2012 

De laatste tijd

Mijn lichaam was stervensmoe,
maar mij hoofd ging laaiend open.
Te lang had ik op het platteland geleefd.
Ik haast mij naar het veer
omdat ik de tijd die mij nog rest
wil bruisen met de stad.

De veerman zei: ik heb op u gewacht.
Uw koorts zag ik gloeien in de nacht
al bij gindse krib. 

Onnatuurlijk luid lachte ik in de stad.
De inwoners keken mij schuw aan,
wezen naar de klok en zeiden:
vrolijkheid is er voor u hier niet te vinden.

Temidden van de gesloten deuren
wierp ik mij wenend op het plein,
verkillend samen met haar stenen.
 
 
1988

Hardlopen door de regen in november

En daar gaan we
de spoorbrug huilt
de trein die suist
de wind die blaast
de boom die buigt
het blad dat waait
de golven wit
het water wild
m'n sokken nat
mijn handen koud
het tempo straf
de wind die striemt
mijn bril beslaat
mijn hart dat bonst
de tak die kraakt
m'n jack kletsnat
het slechte zicht
mijn tijd beroerd
de spieren stram
de route lang
het hoekje om
de luwte in
het modderpad
het valse plat
de hongerklap
het zoute zweet
het zweet dat bijt
de wil die kraakt
de regenplas
de enkel zwikt
het rechte eind
het licht valt weg
je hapt naar lucht
een vaag besef
je vindt dit leuk
de regen in
novemberkou
de finish lonkt
je concentreert
je pas wordt lang.
je grijns komt terug
je bent er weer.
 
4 november 2012

De asbak

Ik heb mijn vader nog gekend
dat was die bromtol op die steel.
Hij had zo'n zwarte knop, wel sjiek,
je drukte erop en hij draaide rond,
je drukte erop en hij draaide rond, rond, rond. 

Maar ik ben dus van later datum en van steen.
Ik ben glad van buiten, voel maar,
en ruw van binnen.
Dat weet ik, want ik mis een stukje.
Weet je nog, toen je me tegen die muur keilde?
Ja, dat was om die ex, die rookte Pall Mall, dat ik dat nog weet.
Ik zie haar nagels nog en die filters. 

Mijn hart is in het midden en is rood,
daar gloeide jouw as, overdag maar ook 's nachts.
Ik telde je peuken, dan wist ik hoe het met je ging.
Waren het er veel, waren het er weinig of
waren ze nijdig verfrommeld een enkele keer.
Ik zag je 's ochtends vroeg als eerste, zag je 's avonds als laatste.
Ik ken je. Want ik ben je asbak.
Ik was je asbak al die jaren. 

En nu sta ik al jaren opgeborgen in een kast.
Geen peuken meer, en niet meer het centrum van het leven
Mijn rode hart blijft koud. Geen vuur meer dat er opgloeit tussen jou en mij.
Ik eindig in deze kast, of op een rommelmarkt misschien.
Of ik duik op, vast uit mededogen, of als camp, godbetert,
bij een AKI-presentatie. Maar ik kan er tegen.
Ik heb een hart. Ik ben een asbak.

 
20 april 2011 ter gelegenheid van een AKI-presentatie

Gerrit Komrij

Het werd begin augustus, je werd in Deventer verwacht.
Maar je kon de uitnodiging niet meer vinden.
En ook niet de bescheiden van de reis.
Je koffer voelde vederlicht en van je boeken waren,
dat was wel wat vreemd, alle bladzijden helemaal wit.
De luiken waren reeds gesloten,
dat verklaarde vast de somberte in huis. 

Van de vliegreis staat je niets meer bij.
Je meende, je was wat ingedommeld,
vaag je naam te horen, Gerrit kom, Gerrit kom.
Of iets wat er op leek. Het was vast de motorbrom.
Het zal wel, de stewardess had geen oog voor je.
En zelfs de  Holland Herald  bleef vreemd ongelezen. 

Op de IJsselkade woei een koude wind je tegemoet
De handelaren keken ook al door je heen
hun boeken hadden ze met plastic afgedekt.
Je tastte rond, maar vond zo niks.
De nachtportier van het Gildehotel,
die je verleden jaar nog rode wijn schonk,
en  je complimenteerde met je 'Faust',
kijkt wezenloos en schijnt je niet te kennen. 

In het Tuinfeestprogramma word je niet genoemd.
Je signeert een boek of wat, tevergeefs,
de bladzijde blijft wit, de inktpatroon is zeker leeg.
Je ziet de dichters en het podium.
Je klimt erop en posteert je voor de microfoon.
Als je wilt spreken blijft het stil.
Je kijkt op, de katheder is plots ver beneden.
Je zweeft, je weet, je bent gestorven.

 
 15 juli 2012  bij de dood van Gerrit Komrij

Pluim alleen

pluim alleen
waar is je riet
 
pluim alleen
op de haarlesedijk

en pluim zegt
met vastberaden blik
niets krijgt mij hier weg
de rest wel
mij niet

pluim recht z'n ruggetje
tegen de noordooster
en de gure vrieskou

en pluim zegt
ga toch weg
zie je niet
dat ik het druk heb
met overblijven
het is de rest niet gelukt
mij wel

ik zei dag pluim
en liep de dijk af
en dacht
potdomme zo'n pluim alleen
daar moesten er meer van zijn                                    

   december 1988                             

De winnaars

Kafkaësk of Catch-22, een van beiden.
Hij wilde nog vragen waar de camera stond
of waar de schrijver zat die van dit alles
notitie zou maken. Om er later
vlijmscherp de spot mee te drijven.
Hij was alleen. 

Een oude dichter had hem eens verteld
dat zinnen zich soms konden manifesteren
zoals mensen die binnen kwamen, onuitgenodigd.
Maar dan in een gedicht. 

Ze hadden hem verteld dat ze waren
vervangers van de centrale. En of
z'n naam klopte en of hij maar
een andere wilde kiezen.
Voor het geval dat.
En je kon immers toch nooit weten?
En of hij dat maar wilde beamen.
Want hij wilde toch niet als lastig
te boek komen staan?
Hij was niet langer alleen. 

Hij lachte en dacht, zometeen kan ik weer gaan.
Waar wilt u heen, vroegen ze. Hoe noemt u
deze situatie, geef ons de namen.
Hij wist ze niet meer.
Ze drongen hem zinnen op, waar de dichter
hem al voor gewaarschuwd had.
Waar wilt u van leven, vroegen ze.
U weet niet veel en veel weten is op de bon.
Wat ons systeem betreft:
u bent een gestorven verliezer.
 
september 1988

Nacht in Sint Bernardus

Mijn pieper geeft de verdieping en de kamer op het display.
Mw. B. heeft in bed geplast, zegt ze. En gepoept, merk ik.
Dit kost me zeker drie kwartier, geeft niks, zeg ik.
De heer A. belt. Had hij gebeld? Hij weet het niet.
Zijn ogen zwemmen en zijn handen plukken in het niets.
Ik doe het licht weer uit, nu is hij weer de schim die hij al was.
De ramen zijn rond hier in de gang, het huis is als een schip in de nacht, 
we koersen op de ochtend af, en buiten is er niets.
 
Mevrouw G. die mist haar overleden man
bij zijn foto brandt ze een kaarsje en plaatst ze
een glas melk en een boterham, 'krachten waarmee hij verder kan',
zegt ze. Mevrouw V. kan niet slapen en is depressief.
Mevrouw laat je met moeite gaan, de nacht beklemt, benauwt.
Haar kamer is klein, bevat het leven,
maar dan geconcentreerd: foto's van de kinderen op het dressoir,
de medicijndoos, de kerstkaarten en de klapper: het zorgdossier.
De staartklok aan de muur slaat zwaar drie keer. 

Mevrouw K. heeft al vijf keer gebeld,
zoals ze daar aangekleed zit, met het stapeltje post op schoot.
Ze praat tegen de wereld, haar dochter, haar moeder misschien,
ze zit daar, in de schemer, ik kan er niet bij.
 
In het kantoor noteer ik kamer en tijd,
de wens van de zorgverzekeraar.
M’n pieper gaat, mw. Z. belt, ze wil wat drinken.
Staat naast haar bed, vraagt waar ze is, en gaat haar hart niet veel te snel?
Mevrouw hecht aan haar ritueel: zij is bang en ik stel haar gerust:
‘Ja, morgen ben ik er ook, ja, ik laat het licht aan, en gaat u maar slapen’.
M’n pieper gaat door de nacht, en buiten fietst alweer de krantenjongen.

januari 2012

Het Leven is vurrukkulluk

Kijk daar zit Michiel van Hunenstijn
aan tafel met z'n rug naar het raam.
Hij schrijft een gedicht, z'n bril heeft hij afgezet
en z'n glas wijn heeft hij bijgeschonken. 

'Het leven is vurrukkelluk' staat op het papier.
Soms klopt dat, dacht Michiel van Hunenstijn,
als het leven lekker liep, dan klopte het wel.
Als de hele bliksemse boel een beetje liep
ja dan kon het leven wel vurrukkelluk wezen. 

Ik zie het papier van Michiel van Hunenstijn
vol met krassen en met strepen,
zijn bril heeft hij weer opgezet.
Het lamplicht zet hem eenzaam in een stolp.
Hij neemt een slok en hij zet weer een streep. 

Van buiten af zie ik hem
weerspiegeld in het glas.
Het glas is thermopane:
ik zie hem dubbel, is hij niet alleen? 

Daar zit Michiel van Hunenstijn.
Z'n wijn smaakt wrang, en z'n gedicht vlot niet.
Het leven is niet altijd vurrukkelluk
en het is niet altijd fijn
om Michiel van Hunenstijn te zijn. 

 3 november 2011