Ik ben er zo eentje die in
prozateksten natuurbeschrijvingen overslaat. Stuit ik op zo’n passage, dan laat
ik mijn blik over de bladzijde naar beneden gaan, tot de plek waar ik weer het
begin van een dialoog of een actie vermoed. Voor mij hoeft dat niet zo, zo’n
lyrische beschrijving van zo’n stuk groen tussendoor. In het echte leven zal
het allemaal best indrukwekkend, ontroerend, majestueus, pril, dartel,
schattig, ruig, ontzagwekkend, ongelooflijk, romantisch en prachtig zijn, maar
voor mij hoeft dat niet op papier: die branding, die horizon, die duikvlucht
van de valk, die herfstkreet van die havik, het bidden van de buizerd, die
dauwdruppels in een spinnenweb, die rokende vulkaan, dat verborgen vennetje,
die regenboog, die tekening op de vleugels van die vlinder, die tere
bloemblaadjes, die pluim alleen, dat met vliegen overdekte karkas van dat
konijn, die ruisende populieren, dat kronkelende dijkje, die zonsopgang in de
stille polder, die kikker in je handpalm, die zingende merel ’s avonds, die
zingende merel ’s ochtends, zo’n slootkant vol met bloemen, zo’n plotse ontmoeting
met een roedel herten in het bos, zo’n hagedis die op een muurtje een zonnebad
neemt, zo’n onbetreden besneeuwd pad, zo’n wandeling op het strand bij
windkracht acht, zo’n nestje kale blinde vogels, dat eindeloze geluid van die
cicaden, die trillende hete lucht boven de lavendelvelden, de kringen van
regendruppels in de vijver, de roep van de grutto, grutto, grutto, herfstbladeren
die knisperen onder je voeten, boomgaarden vol met appels, het geklater van de
waterval, de bloesem altijd in elk voorjaar, de maansverduistering, de vis die
uit het water springt, een hommel die van bloem tot bloem vliegt, een storm die
bomen knakt, een fossiel gevonden in het zand, een vers geploegde akker, een net
gemaaid weiland of koeien die langzaam opgenomen worden door de optrekkende
mist – nee, dat hoeft voor mij allemaal niet zo.