maar was eigenlijk
een god.
Zemba was
een scheepsborstel
en hij
werkte op een schip.
Zemba was
niet meer de jongste,
was
versleten en zijn haren kwijt,
had het dek
geborsteld en geboend,
had geveegd,
van ruim tot het vooronder,
de haren
vlogen in het rond.
Had
gewerkt, geveegd, geschrobd.
De jaren
gingen heen en toen was Zemba op.
En werd
toen overboord gegooid, in de plomp ermee
Zonder een
'een twee drie in godsnaam',
wat moet je
immers met zo'n lor.
Maar Zemba
borstelde en kwam boven, dobberde en
spoelde aan
tussen de kribben van de Stobbewaard.
En werd op
een zondagmiddag gevonden
en gered van
die wrede verdrinkingsdood.
Dus werd Zemba
afgeveegd en afgedroogd
en voorzichtig
naar zijn huis gedragen.
Hij kreeg
daar een gezicht en een ziel.
En kreeg
een plek, hoog aan het huis,
geniet van
aanzien en pensioen,
en waakt nu
over tuin en huis.
Zemba was
een versleten scheepsborstel,
maar wist, diep
van binnen was hij een god.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten