maar mij hoofd ging laaiend open.
Te lang had ik op het platteland geleefd.
Ik haast
mij naar het veer
omdat ik de tijd die mij nog rest
wil bruisen
met de stad.
De veerman
zei: ik heb op u gewacht.
Uw koorts
zag ik gloeien in de nacht
al bij
gindse krib.
Onnatuurlijk
luid lachte ik in de stad.
De inwoners
keken mij schuw aan,
wezen naar
de klok en zeiden:
vrolijkheid
is er voor u hier niet te vinden.
Temidden
van de gesloten deuren
wierp ik mij
wenend op het plein,
verkillend
samen met haar stenen.
1988
Geen opmerkingen:
Een reactie posten