Mw. B. heeft in bed geplast,
zegt ze. En gepoept, merk ik.
Dit kost me zeker drie
kwartier, geeft niks, zeg ik.
De heer A. belt. Had hij
gebeld? Hij weet het niet.
Zijn ogen zwemmen en zijn
handen plukken in het niets.
Ik doe het licht weer uit,
nu is hij weer de schim die hij al was.
De ramen zijn rond hier in
de gang, het huis is als een schip in de nacht,
we koersen op de ochtend af,
en buiten is er niets.
bij zijn foto brandt ze een
kaarsje en plaatst ze
een glas melk en een
boterham, 'krachten waarmee hij verder kan',
zegt ze. Mevrouw V. kan niet
slapen en is depressief.
Mevrouw laat je met moeite
gaan, de nacht beklemt, benauwt.
Haar kamer is klein, bevat
het leven,
maar dan geconcentreerd:
foto's van de kinderen op het dressoir,
de medicijndoos, de
kerstkaarten en de klapper: het zorgdossier.
De staartklok aan de muur
slaat zwaar drie keer.
Mevrouw K. heeft al vijf
keer gebeld,
zoals ze daar aangekleed
zit, met het stapeltje post op schoot.
Ze praat tegen de wereld,
haar dochter, haar moeder misschien,
ze zit daar, in de schemer,
ik kan er niet bij.
In het kantoor noteer ik
kamer en tijd,
de wens van de
zorgverzekeraar.
M’n pieper gaat, mw. Z.
belt, ze wil wat drinken.
Staat naast haar bed, vraagt
waar ze is, en gaat haar hart niet veel te snel?
Mevrouw hecht aan haar
ritueel: zij is bang en ik stel haar gerust:
‘Ja, morgen ben ik er ook, ja,
ik laat het licht aan, en gaat u maar slapen’.
M’n pieper gaat door de
nacht, en buiten fietst alweer de krantenjongen.
januari 2012
Geen opmerkingen:
Een reactie posten